MYSTERIES EN RAADSELS De vreemde ervaring van Mr. Nairne 12 Dit verhaal werd in September 1912 aan lord Halifax gezonden door mr. Wilfrid Ward, den be kenden schrijver. Het geschrift was blijkbaar door mr. Spencer Nairne zelf opgesteld. In bet jaar 1859 maakte ik 'n zeereis naar Noor wegen. op 'n jacht, dat aan m'n neef toebehoorde. Het gezelschap bestond uit James Cowan, par lementslid voor Edinburgh, mrs. Cowan, zijn vrouw, miss Cowan, zijn zuster, miss Wahab (mis schien Wauchope), zijn nicht, Robert Watson, zijn zwager, John Chalmers, zijn neef, en mijzelf. I>e an dere leden van 't gezelschap waren allen verre bloed verwanten van mij, maar zij waren Schotten en ik 'n Engelschman, en ik had hen nooit tevoren gezien, dus toen wij vertrokken bevond ik mij betrekkelijk onder vreemden. Wij zouden vertrekken vanuit Edinburgh, maar het jacht kwam langs de westkust van Schotland aan en wij hadden afgesproken, tè Thurso aan boord te gaan. Wij gingen gezamenlijk met de stoomboot uit Edinburgh op Dinsdag 31 Mei 1859 om acht uur 's morgens, en kwamen denzelfden dag 's middags om vier uur te Aberdeen aan. Ik was daar nog nooit geweest. Wij gingen de stad rond, om te bekijken, wat het kijken waard was, en ge bruikten om half zeven ongeveer samen in een hotel een theemaaltijd. Toen wij klaar waren gingen wij weer uit, om den tijd rond te brengen tot 's avonds half tien dan zouden we weer op de boot gaan en onze reis naar Thurso voortzetten. Wij liepen door de hoofdstraat van de stad, die, geloof ik, Union-street heet. 't Was ongeveer half negen 's avonds en 't was nog klaarlichte dag (te Thurso is er nog met middernacht een blauwe hemel). Er was in die straat een matige drukte van menschen, die op de trottoirs in beide richtingen liepen. Ik liep gearmd met John Chalmers, en terwijl wij pratend voortwandelden, passeerde mij, in tegengestelde rich ting gaande, een dame. die ik kende, eene miss Wallis. Zij was geen intieme kennis, maar ik kende haar al sinds mijn kindsheid, twintig jaren of meer (ik was toen zesentwintig). Zij was gouvernante geweest bij een paar neefjes van me, ongeveer even oud als ik, en zij had zich zeer gewaardeerd en bemind weten te maken toen zij haar zorgen ontgroeid waren was zij bij dezen of genen tak van die familie gebleven, als gouvernante- gezelschapsjuffrouw of logée. Ik zag haar heel zelden, maar ik had groote achting en respect voor haar en ik zou haar nooit kunnen ontmoeten, zonder naar haar toe te gaan en haar aan te spreken, gelijk ik nu na tuurlijk ook deed. Zij kwam dicht genoeg langs me om mij aan te raken. Ik weet niet, of we elkaar in werkelijkheid hebben aangeraakt, maar zij was heel zeker zoo dicht bij me, dat wij elkaar duidelijk kon den zien en herkennen. Daar het nogal vol was op onzen weg zag ik haar pas, toen ze dicht bij me was. Zij liep met een heer, hield zijn arm vast en praatte nogal levendig tegen hem, en ik merkte duidelijk, dat zij mij in het moment van passeeren gezien en her kend had. Ik liet dadelijk den arm van mijn vriend los en keerde mij om, want ik wou haar aanspreken, en ik verwachtte niet anders, of zij zou hetzelfde doen. Maar niet alleen had zij het niét gedaan, maar, voor zoover ik waar kon nemen, was zij totaal verdwenen. Ik keek overal, heen en weer langs het trottoir en de straat over, liep snel in de richting, die zjj gegaan was. en keerde toen terug, maar ik kon geen spoor van haar vinden. Ook keek ik een groot aantal winkels in de onmiddellijke nabijheid in en over tuigde mij daardoor, dat zij die geen van alle was bin nengegaan. Om tien uur verlieten wij Aberdeen met de stoom boot en ik dacht verder niet meer aan de ontmoeting. We bleven in Noorwegen tot den Sen September en vertrokken dien dag uit Stavanger. Wij landden te Aberdeen op Donderdag 8 September, na donker, en gingen den volgenden ochtend vroeg per spoor naar Edinburgh. Ik had dus geen gelegenheid terug te keeren naar de plek, waar ik miss Wallis gezien had en ik zou het trouwens toch niet gedaan hebben, want ik herinnerde mij het geval al haast niet meer. Een week of drie later ging ik met mijn moeder op bezoek bij een paar nichten, die op Mecklenburgli Square, Londen, woonden. Miss Wallis was daar ook, en terwijl mijn moeder met mijn nicht praatte, onder hield ik mij met haar. Voor ik nog iets had kunnen zeggen, begon zij „Nu moeten we eerst nog iets uit vechten, mr. Nairne. U wou me zeker niet zien in Aberdeen een tijdje geleden en keerde mij om, want ik wou haar aanspreken en ik verwachtte niet anders oj zij zou hetzelfde doen. antwoordde ik,' „van 6 Juni tot S September." „Maar wanneer bent u dan in Aberdeen geweest 1" zei ze. „Den 31en Mei." „Maar toen was ik niet in Aberdeen wierp zij tegen. „Ik ben er eind Juli met mijn broer een week geweest. Ik heb in mijn dagboek opgeschreven, dat ik u tegen was gekomen als ik 't hier had, kon ik u die aanteekening laten zien. Vóór of na dien tijd ben ik nooit in Aberdeen geweest." Zij voegde er aan toe, dat haar broer een eindje buiten woonde, dat zij 's avonds nooit in de stad kwamen en dat onze ontmoeting vroeger op den dag plaats had gevonden. Ik antwoordde, dat ik ook een dagboek hield, en daaruit kon bewijzen, dat het zeker niet in Juli geweest was, dat ik haar te Aberdeen had gezien. Ik wist zelfs zeker, dat de datum Dinsdag 31 Mei was. (Terwijl ik dit relaas neerschrijf, heb ik mijn dagboek voor mij liggen het bevestigt, dat de genoemde feiten juist waren Wij konden het mysterie niet ophelderen. Het spijt me, dat ik het verhaal niet aanstonds heb opgeschreven, gelijk ik nu ge daan heb. om 't haar toe te zenden en te laten controleeren en onderteekenen. Een paar jaar later heb ik 't, op advies van 'n paar vrienden, op schrift gebracht, maar miss Wallis over leed juist omtrent dien tijd, dus zij heeft het niet gelezen. Ik heb het echter aan mr. Myers te Cambridge gestuurd, en uit zijn antwoord meende ik te moeten Ik verzekerde haar, dat zij zich vergiste dat ik haar gezien had en er van overtuigd was, dat zij mij ook gezien had, en dat ik me onmid dellijk om had gekeerd, om haar aan te spreken, maar dat ze toen ver dwenen was. Zij antwoordde, dat haar precies hetzelfde was overko men. Zij had zich dadelijk omge keerd, maar ik was verdwenen. Ik zei liep met een heer, en u praatte tegen hem, en het leek me, dat u me net in 't voorbijgaan herkende." „Ja," antwoordde zij, „dat komt uit. Ik liep met mijn broer en ik riep Hé, daar gaat mr. Nairne. Ik moet hem even sprekenToen we u niet konden vinden, zei mijn broerDat spijt me, ik heb dikwijls over kapitein Nairne hooren spreken, ik zou erg graag eens ken nis met hem gemaakt hebbenIk antwoordde 't Was kapitein Nairne niet, maar zijn zoon. mr. Spencer N airne Wij konden er verder geen wijs uit worden, dus we lieten dat onderwerp varen en zij begon over Noorwegen te praten. Zij vroeg me, hoe lang ik daar geweest was. „Iets langer dan drie maanden," TvDfcMnil

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 12