wonderlijks achter haar toestand liet zieh redelijk
verklaren uit de intensiteit, waarmee zij opging in
het lot van een man, dien zij onschuldig wist. Even
min Was het iets buitengewoons, dat zij dien nacht
van de geschiedenis droomdehet is heel natuurlijk,
dat men droomt van dingen, waarvan de geest ge
durende eenige maanden schier dag en nacht vervuld
is geweest.
Die droom was een chaos van nooit werkelijk be
leefde dingen uit het dagelijkse!) leven. Eerst zat zij
met John Melville in een vliegtuig. Zij stapten uit
in de nabijheid van een meer en zij liet toe, dat John
Melville haar kuste. Aan den rand van het meer was
de advocaat bezig met een onwijs groot schepnet op
forellen te visschen. Zij schertsten wat en daarop
zag zij zieh eensklaps in haar eentje verplaatst naar
het kerkhof van Frisco.
Zij wandelde langs de graven en bleef stilstaan voor
het graf van rechercheur Wilkins. Het was gedekt
door een granieten zerk, die een vergulde inscriptie
droeg.
„Gevallen als slachtoffer van zijn plicht," las zij.
„De G-Men aan een G-Man. Ter eere en nagedachte
nis." En daaronder Wilkins' naam en de datum van
zijn dood.
De zerk was half overwoekerd door onkruid en
aan ééne zijde voor een gedeelte in den bodem weg
gezakt. Een verwaarloosd graf.
„Arme vriend Wilkins, kijkt nu al niemand meer
naar je laatste rustplaats om vroeg zij meewarig.
„Je bent nauwelijks twee jaar dood. Toen schrok
zij eensklaps wakker. Alles was slechts een droom ge
weest het vliegtuig, de zonderlinge vischvangst en
de wandeling op het kerkhof. Behalve dan dat graf
dat daarginds wérkelijk lag.
Dien dag was het Zondag en om wat afleiding te
hebben, besloot zij 's middags naar een vriendin te
gaan. Haar weg leidde haar voorbij den ingang van
het kerkhof en eensklaps herinnerde zij zich haar
droom. Zij had Wilkins' graf alleen maar op een
foto gezien en zonder er lang over na te denken,
toegevend aan een opwelling, die haar diepsten grond
vond in haar sombere stemming, besloot zij plotseling
er even een bezoek te brengen.
De zon stond reeds op 't punt onder te gaan, toen
zij tusschen de graven ging. Zij vroeg den beambte
naar Wilkins' graf en stond er weldra voor. Natuurlijk
bleek haar droom een échte droom te zijn geweest
speelsch bedrog van den geest. Want de zerk was
noch verzakt, noch overwoekerd door onkruid. En
evenmin scheen Wilkins reeds vergeten te zijn aan
den voet van de zerk stond een vaas met halfvergane
bloemen
„Een attentie van een collega," dacht ze, terwijl zij
zich herinnerde, dat Wilkins geen familie had gehad.
Melancholiek gestemd liep zij door naar een
pompeus grafmonument in de nabijheid. Zij bleef er
eenigen tijd bij vertoeven, en terwijl langzaam de
schemering viel, kreeg zij het eensklaps koud en
besloot zij heen te gaan.
Toen zij zich omwendde, bemerkte zij een eenzame
gestalte bij Wilkins' graf. Tot haar verrassing zag zij,
dat het een neger was. De halfvergane bloemen lagen
terzijde en in de vaas prijkte een bos versche bloemen.
De man stond eenigszins gebogen, diep in gedachten
naar liet scheen en verroerde zich niet.
Joyce was blijven staan en bleef den bezoeker on
gemerkt gadeslaan. De aanwezigheid van dien man
bevreemdde haar plotseling. En wel het méést, omdat
hij een neger was. Als zij een blanke aan het graf zou
hebben gevonden, zou zij aan een collega van de fede
rale politie hebben gedacht. Maar bij die politie waren
geen negers in dienst. Had die bezoeker in een zóó
hartelijke betrekking tot den vermoorden rechercheur
gestaan, dat hij zich twee jaar na diens dood nog ge
drongen voelde tot deze daad van piëteit 1 Of bracht
hij die bloemen misschien in opdracht van een ander
Dit waren de vragen, die haar eensklaps invielen.
In haar beroep had zij het dralen verleerd en toen
zij een kerkhofbeambte in haar nabijheid zag, ging
zij op hem toe. Zij was nieuwsgierig geworden naar de
beweegredenen van dit bezoek.
„Ik zie, dat er nog steeds bloemen worden gebracht
aan het graf van detective Wilkins," begon zij,
nadat zij zich bekend had gemaakt. „Weet u ook, wie
daar voor zorgt
De beambte wierp een steelschen blik op den neger
en haalde de schouders op. „Ik zou 't u niet kunnen
zeggen, miss. Die neger komt. hier pas vijf of zes
weken. Vóórdien keek niemand naar het graf 0111.
De laatste weken komt die man echter geregeld hier.
Soms om de twee of drie dagen, maar gisteren zelfs tot
driemaal toe."
„Gisteren, driemaal kon Joyce niet nalaten
verbaasd te vragen.
„Ja, het viel ons ook als iets vreemds op. Maar wij
gelooven niet, dat. hij iets kwaads in den zin heeft.
Aanvankelijk dachten We, dat hij kwam om te stelen
en hielden we hem in het oog. Doch nu letten we al
niet meer op hem."
De beambte kuierde weg en liet haar zenuwachtig
achter. Er zat. een mysterie achter dat bezoek van
die.11 neger redelijk liet het zich niet verklaren,
dat iemand driemaal op één dag een graf bezocht.
In ieder geval echter kon het van belang zijn te
weten, wie die man was en het volgend oogenblik
besloot zij hem te volgen, als hij wegging.
Intusschen werd haar geduld niet zoo lang op de
proef gesteld. De neger wendde zich van het graf af
en verliet met gebogen hoofd het kerkhof. Hij liep
regelrecht naar een bushalte en stapte even later
in een bus, die de negerwijk passeerde. Joyce volgde
hem en stapte een half uur later vlak achter hem uit.
Zonder links of rechts te zien liep de ander straat
in, straat uit. Het Was nu geheel donker geworden,
zoodat zij hem zonder vrees dicht op de hielen kon
blijven. Hij schoot eensklaps een nauwe steeg in
en verdween in een huis, dat bewoond werd door
meerdere gezinnen en waarvan de deur openstond.
Joyce keek even naar het huis op. Bijna alle ven
sters Waren verlicht en zonder lang 11a te denken,
schoot zij eveneens het donkere portaal in. Boven
aan de trap hoorde zij een deur dicht gaan en daarna
bleef het stil. Moedig ging zij de trap op zij moest
te weten zien te komen, waar de neger binnengegaan
was.
Op het portaal van de eerste verdieping hoorde
zij een vrouwenstem. „Ja, moeder, alles in orde.
Het is maar een korte reis geweest.
„Hier is het," dacht ze. Doodstil bleef ze staan
luisteren.
„Ja, vanmorgen zijn we binnengekomen. Een
reisje van drie weken, zeg ik.
„Een zeeman dacht Joyce verbaasd. Dan loog
hij, want hij was de laatste weken herhaaldelijk
op het kerkhof gezien.
„En wanneer moet je nu weer weg vroeg een
schrille, versleten vrouwenstem.
„Misschien morgen al," klonk het aarzelend. „Een
lange reis een héél lange reis.
„Dat zei je drie weken geleden ook," lachte de
oude vrouw, „maar er komt zeker niets van
„Ik denk het Wel, moeder. Je moet er maar op
rekenen. Ik heb al afgesproken met John Melville
- dat is m'n stuurman, weet je.
Er liep een ijskoude rilling langs Joyce's rug. Het
kwam precies uit, wat een half uur geleden in het
geheimste hoekje van haar gedachten was op
gekomen.
De stem van de oude vrouw verhief zich klagend.
Doch op hetzelfde oogenblik ging er boven ergens
een deur open. Joyce daalde op den tast de trap af
en liep vlug de steeg uit, 0111 een politieagent te
zoeken. Even later stond zij met hem voor het huis.
„Weet u ook, wie daar woont vroeg zij opge
wonden, naar het verlichte venster van de eerste
verdieping wijzend.
„Jawel, miss. Een oude blinde negerin."
„Heeft ze een zoon hernam Joyce getroffen.
„Nou, en iets moois Smithy Smith ze kennen
'm op een prik aan het hoofdbureau."
„Ik dacht, dat hij zeeman was."
„Dat denkt zijn moeder ook," grinnikte de agent.
„Maar wij en de buren weten wel beter. Maar daar
praat niemand over met dat oude menscli. Zoo nou
en dan brengt liij haar eens wat geld. Dan komt ie
zoogenaamd van de reis terug, begrijpt u Dê
agent lachte. „Nou, 'n mooie!"....
Joyce keek hem peinzend aan. „Hebt u wel eens
geboord van een moordenaar, die wroeging kreeg,
omdat er een onschuldige voor hem naar den elec-
trischen stoel zou gaan
De agent keek heel verbaasd. „Nog nooit, miss.
Eerlijk gezegd geloof ik niet aan wroeging bij zware
jongens."
„Ik ook niet," zei Joyce. „Tot op dit uur...."
Twee minuten later stond zij voor de telefoon,
terwijl de agent op het huis lette.
„Inspecteur Graham vroeg zij onnatuurlijk
kalm. „Ik wilde u even zeggen, dat ik den moordenaar
van rechercheur Wilkins ken. Wat Neen, li niet.
Neen, niet gek, inspecteur, héüsch met Joyce Evan.
John Melville is onschuldig. Komt u gauw hierheen
Maar. zij fronste haar wenkbrauwen even, „ik
had graag, dat u den man een kans gaf. Hij schijnt
van plan zichzelf aan te geven, misschien redt hij
daar zijn leven mee. Niettemin is het mogelijk, dat
hem op het laatste oogenblik de moed nog ont
zinkt. Komt 11 dus maar zoo spoedig mogelijk.
Hoe vraagt u. Ja, dat is een merkwaardige ge
schiedenis, inspecteur. Ik geloof wel te kunnen
zeggen, dat alles uitkwam door een droom. Weineen,
geen bijgeloof.
Toen zij de verbinding verbrak, kon zij een juich
kreet niet. inhouden. En daarop belde zij den advocaat
op van John -Melville.
Het regende dien avond en daarom waren slechts
weinig menschen in Frisco getuige van wat er om
streeks acht uur nabij het hoofdbureau van politie
voorviel. Er liep een eenzame neger in de straat
met onzekere passen, alsof hij beschonken was.
Dicht bij het hoofdbureau bleef hij staan, draalde
even en keerde zich plotseling 0111 vastbesloten,
naar het scheen, 0111 op zijn schreden terug te keeren.
Eensklaps trad hem een bleeke jongedame in
den weg. Zij legde een hand op zijn arm en keek
hem onbevreesd aan. „Het is tijd voor die verre
reis, mijn vriend," zei ze op een toon van vriendelijk
vermaan. „John Melville wacht op je.
Er kwam een wilde uitdrukking in de oogen van
den neger. Ilij wilde er vandoor gaan, doch tegelijk
schoten er van alle kanten rechercheurs op hem toe.
Op het gezicht van al die revolvers werd hij zoo
gedwee als een kind, en zonder zich te verzetten,
liet hij zich het hoofdbureau binnenleiden
Dat was idles, wat de Weinige ooggetuigen dien
avond van Smithy Smith's opzienbarende arrestatie
bespeurden. Nog minder kwam Frisco te weten van
het slot van deze merkwaardige geschiedenis. Dit
speelde zich af op den avond van den dag, toen de
moordenaar van rechercheur Wilkins zijn doodvonnis
had ondergaan. Smithy Smith had liet ongelukkig
getroffen de jury had geen medelijden met hem
gehad.
Het was in een armoedige kamer in een nauwe
steeg, dat zij samen waren Joyce en John Melville.
Aan het raam zat een blinde, gerimpelde negerin.
Zij schreide zachtjes.
„Ja, de buren hebben het me al verteld, miss.
Ik had er een voorgevoel van. Hij deed dien laatsten
avond zoo raar. Hij had het eigenlijk niet
begrepen op die oude schuit, begrijpt u. Ik heb het
hem nog afgeraden, maar hij had een afspraak met
een zekeren Melville. Maar al die weken heb ik een
voorgevoel gehad, dat ik hem niet meer terug zou
zien
Joyce had de oude vrouw een groot bankbiljet
in de hand gedrukt en nu stonden ze weer buiten.
„Zielig," zei Joyce. „Ik ben blij, dat dit bezoek
achter den rug is. Nu is er niets meer, geloof ik,
beste John. Geen mysterie meer en geen slapelooze
nachten.
„Alleen een heerlijk, nieuw begin," zei John
Melville ernstig, terwijl hij haar arm nam.
iSS»