Bloeitak van den zwarten els.
We vinden ze op den oever als aanspoelsel en daar
schieten weer nieuwe elzen uit op.
Ook onze eigen inlandsche els, de zwarte els,
ontbreekt nieteen paar heel oude exemplaren staan
dicht bij den ingang, midden in de sneeuwklokjes en
een heel merkwaardige, bijzonder rijk bloeiend en
vruchtdragend, staat bij de witte elzen aan den
vijver. Ik beveel hem aan in de aandacht van lief
hebbers van het bijzondere.
De berken bloeien nog niet, maar verheugen ons
overal met lmn witte, „rose" en soms bruine stammen
en hun fijne zwieptakken met de nog stijve katjes,
die zich pas strekken in de tweede lente. Sommige
van die berken hebben
neerhangende takken, an
dere niet, daar kijken wij
later nog wel eens in bij
zonderheden naar. Nu ech
ter moogt ge rondom den
vijver nog eens uitzien naar
jonge berkjes. Ge vindt ze
in alle leeftijden van een
tot tien jaar, want de berk
is hier volkomen thuis en
zaait zich rijkelijk uit.
Aan den boschrand staan
de hazelaars rijkelijk te
bloeien.
En dan de wilgen. We
hebben ze in verschillende
soorten waterwilg, geoor
de wilg, grijze wilg,
bittere wilg, witte wilg.
De wilgen bloeien eigen
lijk pas in de tweede lente,
maar in de eerste lente
doen ze toch ook al mee.
Dan laten ze namelijk
de buitenste schubben van de bloeiknoppen vallen
en dan komen de „poesjes" te voorschijn, zacht,
zilvergrijs bij wit af. Sommige doen dat reeds in
December en dan blijven die poesjes, onbeschut,
wachten tot eind Maart of begin April, om dan uit
te groeien in de volle ontplooiing van meeldraden
en stampers en ieder weet hoe mooi dat is. Doch
in dat eerste stadium zijn ze niet minder fraai. Je
moet dat zien het slanke takkenwerk met de rijen
van witte donzige poesjes tegen den donkeren achter
grond van het water in den vijver.
Ook bloeien nu de vroege populieren, dat zijn
de abeelen en de espen. Eerst later bloeien de
zwarte populieren, de canada's en de balsempopu
lieren.
De espen zijn de welbekende „ratelpopulieren",
zoo genoemd om hun beweeglijke bladeren. Een jaar
of zes geleden hebben we in den Hof eenige van die
espen geplant. Ze zijn flink opgeschoten en staan
nu ook fraai te bloeien. Maar er is nog iets. Evenals
hen- der vele (/aten. door den groenen specht gegraven
om mieren te bemachtigen. Daarachter vier uitwerp
selen elk daarvan bevat pl.m. 200 m ierenkoppen.
de witte elzen (en trouwens nog heel
veel andere hoornen) maken die
espen graag wortelopslag en nu
heeft er zich in die enkele jaren
rondom de boompjes 'n heel boscli
gevormd van nieuwe espen, dat
in de komende jaren nog grooter
en dichter zal worden. Vlak er
bij vertoont een groepje sleedoorns
hetzelfde verschijnsel. Wanneer we,
zooals aanvankelijk gebeurde, ieder
jaar gemaaid hadden tot aan den
voet der hoornen, dan had dat boseh
zich natuurlijk nooit gevormd.
Mijn buurman vindt het maar half prettig, dat
daar nu zoo'tr rommelig plekje is gekonten, maar
bij alles, wat hij van mij heeft te verduren, draagt
hij ook dit met berusting. Ilij is er anders erg op
gesteld, dat zijn grasvelden er behoorlijk uitzien.
Maar tegenwoordig ontbreekt er veel aan de gaaf
heid. Ge ziet in het gr asveld honderden en honderden
gaten, sommige meer dan een decimeter diep en
waar een vuist in kan. Het was aardig om dat geval
te vertoonen aan een klasje tienjarigen, die met hun
onderwijzeres een lentewandeling kwamen maken
itr den Hof. Dat gebeurt nog al dikwijls en ik hoop
dat de onderwijzers en onderwijzeressen de kinderen
dan niet al te lastig vallen met „onderwijzen".
Een beetje zien, een beetje noemen, een beetje
mooi vinden en altijd pret
tig buiten zijtr.
„Juffrouw, mag ik ze
eens wat laten zien Kijk,
jongens, zie je al die put
ten Wat zou dat zijn
Praat maar allemaal tege
lijk en door elkaar." Nu,
daar kwam wat„graaf
werk van mollen, van
muizen, van jonge konijn
tjes (dat was nog zoo gek
niet)". Nu, ik zal het je
maar vertellen dat is het
werk van den groenen
specht. Die graaft in den
grond en zoekt dan de
kleine grasmiertjes en eet
ze op, wat wel heel krie
belig in zijn maag zal zijn.
Hij eet er wel duizend op
een dag. „Hoe weet udat?"
Wel, als hij zoo veel eet,
dan werken zijn ingewan
den en dan komen er uit
werpselen, je weet wel. Dat; zijn die witte dingetjes,
die je hier op 't gras ziet liggen. Welnu, als
je zoo'n pakketje in een bakje met water eventjes
uitpluist, dan zie je, dat het bijna keelemaal bestaat
uit mierenkoppen en die kun je tellen. Zoo heel erg
ajakkes is dat niet. Als je voorzichtig door het den
nenlaantje aankomt en goed uitkijkt over het gras
veld, dan kun je hem wel eens bezig zien, soms graaft
hij zoo diep, dat hij heelemaal op zijn kop komt te
staan. In den winter en in de vroege lente moet hij het
vooral van die mieren hebben, later in het jaar vindt
hij gemakkelijk nog veel andere insecten.
Er hippen ook een paar groote lijsters over het
grasveld. Deze groote lijsters en (le zanglijsters ver
vullen nu de lucht met
hun zang. Vorsten sneeuw
tellen zij niet meer. Een
winterkoning scharrelt in
den dichten wirwar onder
de witte elzen, springt dan
op een hoogeren tak en
schettert z'n lied. Onderwijl
zitten in de liooge abee
len 'n paar groenvinken te
blèren, een vreemd geluid,
maar dat zij Weldra af
wisselen met heel aardige
trillertjes en valletjes. Dan
slaat de vink en roepen
velerlei ineezen. De eenden
pronken in den vijver en
het waterhoen wappert
met de witte vlag aan
zijn achtersteven. Geen
vredesvlag, want er is in
dien vijver geen plaats
voor beide en vandaag
of morgen moeten zij het
uitvechten, wie hier zijn
Late Sneeuwklokjesde bloemen komen pas nil de
bloei scheeden te voorschijn.
Sneeuwklokjes in rollen bloei, oprijzend na nachtvorst.
broedsel groot mag brengen. Ih den regel behaalt
het waterhoen de overwinning. Het is dan ook vol
komen thuis in den Hof en wandelt op zijn hooge
groene beenen met de roode kousebanden (looi
den heelen tuin rond. In deze lentedagen doet het
zich graag te goed aan de jonge spruitjes en knol
letjes van het speenkruid, zoo zelfs, dat wij dezen
aardigen lentebode niet eens overal kunnen hebben,
waar wij hem wenschen.
Je kunt last hebben van je vrienden. De groene
specht schendt het grasperk, het waterhoen vreet
het speenkruid, de houtduiven verscheuren de
toortsrozetten en pluizen aan de versche orchideeën-
blaadjes, de merels woelen het mos om, zoodat we
eenige „fijne" plantjes onder gaas hebben moeten
plaatsen. Maar dat vinden we allemaal prettig.
Al die vogels en nog veel meer huizen den heelen
winter door in den Hof en vele blijven er broeden.
En evenals we strijd hebben gezien tusschen water
hoen en eenden, komen wij nu telkens op vechtende
en pronkende partijtjes van zanglijsters, merels,
roodborstjes, meezeil, die elk hun gebied trachten af
te perken. Vooral de roodborstjes zijn kostelijk in hun
drift.
En in het laatst van de maand, dikwijls precies
op 21 Maart, komen nieuwe vogels uit het Zuiden
en doorgaans is het dan de kleine tjiftjaf, die de
lente inluidt. Dat is voor ons dan de „tweede"
lente.
Sneeuwklokjes en lenteklokjes bij den ingang van
Thijsse's Dol. Jac. P. Thijsse, kijkt belangstellend toe.