Vice-president nir. dr. L. E. Visser (rechts) en raadsheer mr. B. M. Vaverne. de procureur-generaal en de raads- lieeren vormen drie kamersde civiele kamer, de kamer voor straf zaken en de kamer voor belasting zaken. Zij worden door H.M. de Koningin voor bun leven aange steld. De advocaten-generaal, de griffier en diens substituten worden eveneens door H. M. de Koningin benoemd. Toch blijft het parle ment hierbij niet uitgeschakeld ontstaat een vacature in den Hoogeii Raad, dan geeft deze daarvan kennis aan de Tweede Kamer en dient tevens een aanbeveling in van zes candidaten. De Tweede Kamer kiest daaruit drie personen, die zij aan de Kroon voordraagt. De geschiedenis van het opperste rechtscollege is zeer oud en innig verweven met de wisselende ge steldheden van het land. In 1473 schiep Karei de Stoute (hetgeen zeggen wil de onverschrokkene en niet de ondeugende een eendere rechtsbedeeling voor de Nederlan den en richtte daartoe op den De advocaat-generaal mr. W. J. Berger. in hoogste instantie het al gemeen toezicht te houden op het regelmatig verloop van alle rechtsgedingen en op allen, die daarbij ge houden zijn de wetten na te komen. Hij kan vonnis sen, uitspraken en arresten vernietigen (cassatie) indien deze bevonden worden in strijd te zijn met de Wetten. In eerste instantie heeft de Hooge Raad meerdere bevoegdheden o. a. over geschillen tusschen ge rechtshoven, over prijsge- schillen, over zeeroof en kaapvaart en bovendien over overtredingen en ambtsmisdrijven o.a. van ministers en leden van de Staten-Generaal. Bij gratie, wettiging en handlichting heeft hij bij zondere rechten. De pre sident, de vice-president, Raadsheer mr. G. A. Bervatius. Raadsheer mr. dr. J. va/n Gelein Vitringa. Hoogen Raad van Mechelen. In 1581 brak Nederland met Philips II en tevens met deze rechtseenheid, zoodat op 4 Juli van dat jaar de Staten van Hol land een Raad van Appèl instelden. Willem van Oranje bepaalde op 31 Mei 1582 de bevoegdheden van dezen Hoogen Raad, waar aan ruim twee maanden later ook Zeeland zich onderwierp. Tedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen. Maar iedere Nederlander moge bovendien de vol strekte overtuiging hebben, dat zijn wet naar uiterste menschelijke vermogens zuiver wordt uitgelegd en toegepast. Raadsheer L. A. Nypels.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 8