DE TRADITIE DER CONNELL'S
24
Lymont is een flink lersch dorpje aan de storm
achtige kust hij Malin Head. De mannelijke
inwoners zijn meest visschers of zeelui en zij
zijn aan hun dorp zeer gehecht.
Er gebeurt nogal eens wat in de buurt van Lymont.
Malin Head is berucht om zijn stormen en menige
zeeman vond er in het gezicht van de veilige kust on
voorbereid zijn graf. Vijf jaar geleden was ik er voor
het eerst na het vergaan van de „Queenstown".
De bewoners waren vriendelijk en gastvrij en zoo
kwam ik ook in kennis met Pat O'Neil, den dood
graver van Lymont.
Het was in de herberg van John Connell, dat ik
hem ontmoette. John Connell was een jonge, krach
tige kerel, die iets zwaarmoedigs over zich had.
Hij sprak nooit, of hij moest ertoe gedwongen zijn
door een of andere vraag de herbergbezoekers,
die hem kenden, vroegen hem echter zelden iets.
Vaak trof ik in de herberg een knecht aan. Dan zat
John Connell aan het strand roerloos over de zee
uit te staren. Zijn hart was altijd op zee, zei de
knecht de baas was zijn roeping eigenlijk mis-
geloopen.
Ik sprak Pat O'Neil eens over John Connell.
„Eigenaardige man is dat toch. Hij zegt nooit een
overtollig woord, 't Is vaak bij het onbeleefde af."
Pat knikte. „De Conneil's hebben een geschiede
nis," zei hij. „Kom mee naar het kerkhof, dan zal
ik je wat vertellen.
Onderweg stak hij van wal. „De Conneil's zijn hier
een bekend geslacht de eerste Connell, die zich
hier vestigde, kwam van Galway. Dat is honderd
twintig jaar geleden. Hij moet een eigenaardige man
geweest zijn. Hij voer als bootsman op een vier-
master en hij trouwde een meisje van Lymont en
ze kregen een zoon. Een eigenaardige man. Vóór hij
de laatste maal met de Queen Elisabeth" uitvoer,
kocht hij van de gemeente een heelen hoek van het
kerkhof. Het was bestemd voor de graven van zijn
geslacht. Voorts bepaalde hij, dat als hij op zee mocht
omkomen, de herinnering aan zijn naam moest be
waard blijven door het plaatsen van een grafsteen.
Welnu, die eerste John Connell bleef met de Queen
Elisabeth" ergens in de buurt van Groenland. Daar
vonden ze tenminste jaren later de wrakstukken van
het schip terug. Hij kreeg dus zijn zerk op het kerk
hof en toen zijn zoon er oud genoeg voor was, ver
trok hij eveneens naar zee. Hij trouwde en kreeg
ook kinderen. Op vijftigjarigen leeftijd bleef hij
met de „Portland" in een vliegenden orkaan in de
buurt van Zuid-Georgië. Toen de „Portland" niet te
rugkeerde, begrepen ze er hier alles van en hoewel er
niets van te voren van beschreven was, kreeg óók hij
zijn plaats op het kerkhof. Sindsdien werd het traditie:
een Connell, die een zeemansgraf vond, kreeg zoo goed
als de anderen zijn grafsteen op het kerkhof. En dat
waren er véél, want de zee zat den Conneil's van
oudsher in het bloed.
De Conneil's onderhielden echter nog een andere
traditie. De oudste zoon van elke generatie heette
altijd John. Dat was iets gewoons, men ziet dat vaak.
Maar het was traditie, dat de oudste zoon de groote
vaart opging. De anderen werden wel eens visscher, of
beoefenden de kustvaart, maar de stamhouders wer
den zwervers over de wereldzeeën. En allemaal
vonden ze een zeemansgraf. Den eersten John Connell
meegeteld zijn het er vijf. De lóatste bleef tijdens den
wereldoorlog zijn schip werd getorpedeerd en de
helft van de bemanning vond den dood in de golven.
Onder hen bevond zich ook een John Connell.
Wij waren bij het kerkhof gekomen en Pat O'Neil
ontsloot het hek. Een der kortste zijden van den
in een langwerpig vierkant aangelegden doodenakker
was omgeven door een ligustrumheg. Daarbinnen
bevond zich het familiegraf der Conneil's. Pat O'Neil
wees me vijf graven léége graven, gedekt door
een grafsteen met een inscriptie.
„Ter herinnering aan John Connell", las ik op
den laatsten, dien hij me aanwees. „Geboren 4 Maart
1874. Op 19 Augustus 1918 gebleven op 17° 4'
Westerlengte en 50° 19'3" Noorderbreedte. Gij die
dit leestbid voor zijn zielerust."
„Dat is de lóótste, die aan de traditie mee deed
de John Connell van den wereldoorlog. Maar er zijn
meer leege graven dan die vijf, zooals u ziet. Elf
in het geheel behalve die vijf bleven er nóg zes
Conneil's op zee. Elf in honderdtwintig jaren is voor
een plaats als hier niet veel.
Ik las al die elf grafschriften. De omgekomen Con
neil's lagen over alle wereldzeeën verspreid de
laatste was het dichtst bij huis omgekomen. De ge
dachte aan die leege graven maakte me treurig
na een kort gebedje wendde ik me naar den uitgang.
„Die laatste," zei ik, „was de vader van dézen
John Connell."
„Jawel, en met hem is er een eind gemaakt aan
de traditie, dat de oudste John Connell naar zee
ging. Hij was eenigst kind en zijn moeder koesterde
een doodelijken angst voor het water, nadat haar
man omgekomen was. Hij zou dolgraag zijn gaan
varen, maar zijn moeder heeft er zich met hand en
tand tegen verzet. Ik geloof, dat hij er in stilte veel
van geweten heeft. Zij kocht deze herberg voor hem,
opdat hij nooit gedwóngen zou zijn naar zee te gaan
en op haar sterfbed eischte zij nog de belofte van
hem, dat hij nooit een schip zou betreden. Hij hééft
het haar beloofd en ik ben er zeker van, dat hij die
belofte zal houden. Maar als dat er niet tusschen
stond, kunt u gerust gelooven. dat hij vandaag nog
zee zou kiezen. Hij heeft een gruwel ij ken hekel aan
die herberg en elk uur, dat hij er tusschenuit kan
trekken, kun je hem aan het strand vinden
Pat O'Neil wees in de richting van den vuurtoren.
Tegen het heldere blauw van den hemel teekende zich
een eenzame figuur af. Het was John Connell. On
beweeglijk stond hij naar den gezichteinder te
staren.
„De laatste Connell," zei Pat O'Neil. „Heim
wee naar de zee. Het lijkt me gansch niet onmogelijk,
dat zoo iemand aan zoo'n onbevredigde liefde ver
kwijnt. Gelukkig dat hij niet,getrouwd is.
Dat was de geschiedenis van de noodlottige tra
ditie der Conneil's, die door den laatsten Connell ver
broken was. De herinnering eraan nam ik mee naar
de stad en ze bleef heel lang levendig. Doch na een
paar jaar verliet ik Dublin, waar ik tot dusverre had
gewoond, èn Ierland. Ik vergat de heele geschiedenis,
totdat ik er op een dag nog eens vluchtig aan herin
nerd werd. In de krant las ik, dat het passagiersschip
„Drummond" aan de Iersche Noordkust tegenover
het dorpje Lymont ternauwernood ontkomen was
aan een schipbreuk op de rotsen. Het schip had
negentig zielen aan boord en zijn behoud was vol
gens de krant alleen te danken aan het heldhaftig
gedrag van den vuurtorenwachter van Lymont.
Toen was het, dat ik nog eens aan den laatsten
John Connell dacht. Weldra echter vergat ik zijn ge
schiedenis opnieuw. Wederom verstreken een paar
jaren. Het grillige lot, dat den zwerver voorbestemd
is, voerde mij weer naar Ierland terug. En hier
kwam het plan in mij op, in Lymont aan de kust
mijn vacantie door te brengen.
Ik ging. En ik vond er bijna alles, zooals ik het
vijf jaar geleden verlaten had. Ook de herberg van
John Connell. Maar John Connell zelf was er niet. Die
zat aan het strand, dacht ik onmiddellijk. Toen zocht
ik mijn vriend Pat O'Neil op.
„Dat is nou net wat ik wenschte," begroette hij
me blij. „Als ik meneer nou nog maar eens terugzie,
om het hem te vertellen, heb ik vaak gedacht. Als ik
je adres geweten had, zou ik geschreven hebben."
„Aardig van je," lachte ik. „Is het iets zóó bij
zonders 1 Vertel het dan maar terstond."
De oogen van mijn ouden vriend begonnen te
schitteren. „Je raadt het in geen honderd keer.
John Connell is de traditie trouw gebleven.
Ik herinnerde mij onmiddellijk alles. „Wat zeg
je vroeg ik verbluft. „En die belofte aan zijn
stervende moeder dan 1"
„Heeft ie gehouden. Herinner je je soms iets van
een schip, dat hier een paar jaar geleden op het
kantje af schipbreuk leed De „Drummond" was
het negentig koppen aan boord. Nou, daar gaat
het om. John Connell heeft het niet lang meer in
zijn herberg uitgehouden, nadat je weg was. Op
een dag stierf de vuurtorenwachter en toen heeft hij
net zoo lang geschreven en gezanikt en geloopen,
totdat hij het baantje kreeg. Dan was hij dichter bij de
DOOR PATRICK O'PATRICK
zee en hij had er den heelen dag het gezicht op, zei hij.
Wel, hij kreeg dan dat baantje en deed zijn her
berg over. Alles ging goed en hij fleurde merkbaar
op. En toen gebeurde dat met de „Drummond".
Op een nacht in October was het hier zoo verschrik
kelijk mistig, dat je geen hand voor oogen kon zien.
Je kent de gevaarlijke rotsen wel, die op vierhon
derd meter uit de kust liggen Vroeger is er me
nige schuit gebleven èn een hoop visschers uit
Lymont. Op de uiterste punt van die rotsen staat
een blauwgasbrander en een misthoorn. Dat licht was
natuurlijk niet zichtbaar in den mist en bovendien
raakte midden in den nacht de brulboei defect. Het
ergste was evenwel, dat de „Drummond" in aantocht
was. Het schip was bestemd voor Dundalk, maar
met dien mist durfde de kapitein niet het Noorder
kanaal in te varen. Daarom besloot hij, onder de
kust van Malin Head voor anker te gaan en den mor
gen af te wachten. Hij voer in de richting van de
brulboei en zoolang hij niets hoorde, dacht hij
natuurlijk, dat alles veilig was.
John Connell wist, dat de „Drummond" zich er
gens op deze hoogte moest bevinden. Nauwelijks
zweeg de brulboei, of hij hoorde heel zwak de fluit
van het schip in de verte. De wind was dezen kant
op en zoo laat het zich verklaren, dat de kapitein
vande „Drummond" nog niets van de mistsignalen ge
hoord had. Zij scheen recht op de rotsen aan te houden.
John Connell zag nog maar één mogelijkheid, om
een dreigende ramp te voorkomen. Hij nam een
handmisthoorn, die met den mond geblazen moest
worden. Daarmee wilde hij zich op het puntje van
de rotsen opstellen. Maar de tijd ontbrak hem, om
de motorboot in de haven op te gaan halen. En dus
besloot hij, die paar honderd meter te zwemmen
hij kon het als een rat.
Het was October en het water bitter koud. De
zee was woelig en er loopen hier onder de kust uiterst
verraderlijke stroomingen, maar hij bereikte veilig de
rotsen. Daar heeft hij allereerst de brulboei gerepa
reerd. De kapitein van de „Drummond" hoorde plot
seling dicht in zijn nabijheid het brullen van de boei.
Het klonk recht vooruit en hij dacht een beroerte te
krijgen van den schrik. Hij liet achteruit slaan en het
roer omgooien en op het liachelijkste moment, toen hij
reeds een flauwen weerschijn zag van den blauw
gasbrander, schoof hij bijna rakelings de rotsen
voorbij. Hij ontkwam aan een ramp, want er was
géén twijfel aan geweest, of de schuit zou binnen
een of twee minuten gezonken zijn, als hij recht op
de rotsen ingevaren was.
De „Drummond" was dus gered, maar John Connell
schoot er zijn hachje bij in. Hij kon op de rotsen niet
blijven, want het water kwam op en dan komen ze
onder te staan. Hij heeft dus terug willen zwemmen en
op dien terugtocht voltrok het noodlot van de oudste
Conneil's zich óók aan hem. Hij schijnt bevangen te
zijn door de kou, ofwel de stroom heeft hem mee
gesleept. Wat dan ook de vuurtoren werd den
volgenden morgen verlaten gevonden. En nooit is
zijn lijk aangespoeld.
Pat O'Neil was aan het eind van zijn treurig relaas.
We stonden op het kerkhof. En in den uitersten hoek
wees hij me een grafsteen naast dien van den
John Connell uit den wereldoorlog en diens vrouw
de vader en moeder van den laótston John Connell.
Maar die steen dekte een leeg graf het twaólfde
van het geslacht Connell. Er was een vergulde in
scriptie ingebeiteld.
„Ter herinnering aan den laatsten Connell - -
geboren te Lymont op 29 Januari 1901 en op 24
October 1934 gebleven op 7° 13'Westerlengte en
56° 39' Noorderbreedte. Zijn dood was een helden-
offer. Bid voor zijn eeuwige rust."
Wij keken elkaar aan. Pat O'Neil en ik. En weer
merkte ik die schittering op in de oogen van mijn
ouden vriend.
„Dat Westerlengte en Noorderbreedte slaat op
de plek, waar hij omkwam op de rots, begrijp je t"
zei hij. En niet zonder voldoening voegde hij eraan
toe „Ik denk, dat het zijn moeder hierboven héél
blij heeft gemaakt, dat hij door zóó'n daad de nood
lottige traditie der leege graven van de oudste Con
neil's trouw is gebleven