DE MOL Everlasting Hoe kan liet zóó'ii Iilacl 35 door Alan Devoe De koele grond drukte zich. tegen zijn lichaam, boven en onder hem en tegen zijn dunne flan ken. De mol hield even op met woelen. In de vochtige duisternis bleef hij een poosje roerloos zitten, op zijn snuit na, die in beweging bleef. Met zijn snuit en zijn rose gepunt staartje, dat op een worm geleek en ook misschien met de leuke gaatjes, die zijn oortjes vormden, probeerde hij iets op te vangen van de wereld daarbuiten. Die drie middelen waren voor hem de verbindingsstreep met de wereld, die voor hem een verzameling vormde van wortel- geuren en koude duisternis, waardoor, nu en dan, een lichte rilling liep. En telkens als die rillingen zijn oor bereikten en zich voortplantten, door de zenuwen van zijn staart, voelde hij een onweer - staanbaren drang om zijn voorpootjes te bewegen en uit alle macht verder en dieper te gaan woelen. De mol bewoog zich nu onder een graszode. De grond van den tunnel was koud, want het was nacht. In den zomer werd het warm in de pijpen, heet en luchtledig als in een oven, en de mol zocht zijn heil verder in de diepte. Nu, in die koele nachten, was het lekker en de wanden van de pijpen voelden zoo heerlijk vochtig aan. De mol ging half rechtop zitten en bewoog zijn snuit in de duisternis, omdat er in zijn kleine hersens een gevoel van onbehagen was ontstaan. Dit gevoel had voor den mol geen bepaald om schreven beteekenis, behalve dan die van een soort algemeene onrust. In zijn onderaardsch verblijf, waar oor en oog waren buitengesloten, was er voor den mol maar een dubbele mogelijkheidrust of onrust en de prikkelbaarheid voor het een of liet ander was ook het eenige, dat de kleine hersens konden verwerken. Nu zat de mol daar in de vochtige pijp en de klauwtjes van zijn voorpooten woelden en groeven met koortsachtige haast, terwijl zijn snuit heen en weer bewoog. De mol had honger. De voorpooten begonnen sneller te werken, met bewegingen als van den zwemmer en bij iedere be weging ruizelde een massa losgewoelde aarde tot achter den spitsen staart. Zijn dunne ribben zetten zich uit bij iederen ademtocht; slechts nu en dan stopte hij even om eenige aardkorreltjes van zijn snuit te vegen en liet een nauwelijks hoorbaar niesgeluidje los. Rusteloos en hardnekkig ging hij door met loswoelen van de aarde. Plots stopte hij. Er liep een siddering door den grond. Niet zoo heel hevig, maar een rilling, zoo zacht en teer, dat alleen de tegen de wanden van de pijp gedrukte oortjes van den mol ze konden opvangen. De rilling werd veroor zaakt door het voorbijgaan van een tor. Sneller en sneller bewoog de mol zijn pooten, totdat zijn bewegingen geleken op die van die speel tuigaapjes, die de kinderen op een stokje laten be wegen. In de duisternis en de stilte rilde hij van dat huiverend voorgevoel van iets dat hij niet kon zien, alleen kon hooren,en dat zich ontpopte in dien nauwelijks hoorbaren druk op zijn trommelvlies. Hij spande zijn sterke schouderspieren en werkte zich vastberaden verder den grond in. Thans, in een mengelmoes van wilde grasvezeltjes, legde hij de tor bloot. Een kleine zwarte tor met oranje vlekjes op zijn vleugels en die nu met de draadfijne pootjes omhoog op den bodem van de pijp lag. De mol besnuffelde hem zonder hem te zien, hield hem stevig vast met zijn voorpooten en greep hem stevig beet met zijn naaldscherpe tanden. Snel als een terugtrekkende vloed verdween dat vage gevoel van onrust en onbehagen uit den mol. Een zalig gevoel van tevredenheid maakte zich meester van zijn kleine lichaam en breidde zich uit tot aan de punten van zijn teenen en van zijn rosigen staart, een tevredenheid zooals hij had gevoeld op dien lentemorgen toen hij aan het graven was ver van huis en hij, gevolg gevend aan een onweerstaanbaren drang, onder, den vochtigen grond van een delphinium-bed een vrouwelijke gezel van zijn soort had ontmoet of ook een tevredenheid zooals ze telkens over hem kwam als hij, uitgeput van het woelen en wroe ten, eindelijk in een slaap viel, die zijn krachten herstelde. Het leven van den mol had zijn hoogtepunten. Nu zat hij daar, roerloos in die van alle geluid gespeende wereld van zijn rijk, waarin de nacht nooit een einde nam, knabbelend van de kleine prooi, die zijn honger stilde, en vervulcUvan top tot teen met de heerlijkst denkbare tevredenheid over zichzelf en de wereld. Hoog boven hem, in die wereld die vreemd voor hem was, pinkten de sterren en maanlicht overgoot den tuin met vreemde kleuren. Sfinxen hingen te zweven op de snelle trilling van hun doorzichtige vleugeltjes boven en rondom de breede bedden van witte en paarsroodephloxbloemen. In dat bleeke maanlicht stond ook een man. Hij stond er wachtend en roerloos, een donkere gestalte, even voorovergebogen en leunend op den steel van een schop. Zijn blikken keken met eenige,verwonde ring naar die losgewoelde graszode en naar de kronke lende oneffenheden, die hij erin bemerkte. Ingespannen en met ingehouden adem scheen hij op iets te wachten, dat weldra komen moest en dat hij zich niet wilde laten ontgaan. Plots schokte de arm die de schop vasthield even in de hoogte en met een korten, drogen ruk sneed de glimmende onderrand van het staal door de losgewoelde aarde. En toen dat glimmende staal door den grond sneed in de plechtige stilte van dien heerlijken lentenacht, was de overgang van hetgeen geweest was naar het nieuwe gebeuren zoo verrassend snel en onbegrijpelijk, dat het nauwelijks aannemelijk leek dat daar op datzelfde oogenblik, onder den glans van die duizenden schitterende en flikkerende sterren, met verbijsterende vaart de dood in de duisternis van het stille mollenrijk was binnengedrongen. Toch is hel zoo f tegen inlevering van 5 Everlasting van 5 Everlasting omslagen „Praten en Breien" gratis Hè, je zou zóó willen beginnen. Wat een prachtig nummer weer. Echt van die origi- neele, vlotte modellen, 'n Magnifiek blad toch, dat „Praten en Breien". En wat je daar uit namaakt, lukt ook altijd zoo schitterend. Als je maar Everlasting gebruikt, komt het beslist goed, daar zijn de duidelijke be schrijvingen op berekend. Everlasting werkt ook zoo heerlijk mee. Ze is eigenlijk dubbel voordeelig. 'n Knotlengte van 359 Meter en ze breit nog geweldig uit op den koop toe. Hoe is 't mogelijk, dat je Praten en Breien nu gratis krijgt bij inlevering van 5 omslagen! Wol 50 gram. Motor ij. Krimporij - Kleurecht. Katoen 100 gram, Krimporij, Kleurecht, Trolasot geverfd. Knotlengte 559 Meter.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 35