DE SCHIPBREUK VAN DE
MEDUSA
j
I
HET VLOT VAN DE MEDUSA NAAR HET SCHILDERIJ VAN GÉRICAULT
Een van de vreeselijkste schip-
breuken die de wereld ooit heeft
gekend is ongetwijfeld die van de
Medusa, een driemaster die een
kleine honderd en twintig jaar
geleden verging en welks halve
bemanning, bestaande uit twee-
j honderd koppen, op een vlot de
zestig mijlen afgelegen kust
trachtte te bereiken.
De Honderd Dagen waren achter den rug.
De lichamen van Napoleon's veteranen
lagen nog verspreid op de slagvelden van
Waterloo en Napoleon zelf zat gevangen
op een eenzaam verlaten eilandje van den Atlan-
tischen Oceaan. Frankrijk had door een mild gebaar
van den vijand de verloren gegane koloniën terug
gekregen.
Op 17 Juni 1816 koerste het fregatschip Medusa,
begeleid door een aantal kleinere schepen, zeewaarts
en aan boord van het schip vertoefde de nieuwe
gouverneur van Senegal, Schmaltz, die door koning
Lodewijk XVIII was uitgezonden om de kolonie van
de Engelschen over te nemen. Hij stond op het dek
van de Medusa, en zijn hand, waarover de met
kantwerk en fluweel afgezette mouw hing, hamerde
zenuwachtig op de kulas van een kanon.
Rondom hem dromden lieele groepjes soldaten,
matrozen, beambten, ingenieurs, dames uit
allerhande milieu's enz., samen. Onder de soldaten
bevonden zich ook enkele veteranen van Napoleon,
uitschot der maatschappij, mannen die weerbarstig
stonden tegenover elk bevel en hun officieren
haatten. Groote zwarte kolonialen staken uit boven
de getaande Spanjaarden. De garde met haar pluim-
lielmen en nauwsluitende broeken vormde een fel
contrast met de„ roode tunica der officieren, de
dandies der restauratie.
Met dit vierhonderd koppen sterke mengelmoesje
van allerlei karakters zette de Medusa koers naar
Senegal en de lieele expeditie bleek al van den beginne
af een jammerlijke mislukking. De kapitein van het
schip, „een onverschillige zeebonk", bemoeide zich
met alles behalve met navigatieproblemen en kwam
haast niet uit zijn hut. Gouverneur Schmaltz bracht
den tijd zoek met eten en drinken en het ophouden
van zijn waardigheid en de leiding van de Medusa
berustte feitelijk bij mensclien, „die zoo goed als
niets afwisten van de Afrikaansche kusten en
bitter weinig meer van de zee".
De gevolgen konden dan ook niet uitblijven. De
Medusa verloor het contact met de overige schepen
en op 2 Juli raakte zij, ten Noorden van kaap Blanco,
keivast, aan den grond. Het stranden werd gevolgd
door een wilde paniek. De passagiers liepen gillend
over het dek, terwijl het fregat dieper en vaster
wegzonk in de zandplaat. Het water gutste de hutten
binnen, het dek begon uit te zetten het werd tijd
voor de bemanning en de passagiers het schip te
verlaten. Toen begon de tragedie.
De zes reddingsbooten waren berekend op
tweehonderdvijftig koppen van de vierhonderd,
maar men probeerde hier een mouw aan te passen
men zou een groot vlot bouwen waarop tweehonderd
passagiers zouden kunnen plaatsnemen met levens
middelen en drinken en de reddingsbooten zouden
dit vlot naar het op 6(1 mijlen afstand gelegen strand
probeeren te sleepen.
Eerste dag.
Masten, palen en planken werden hals over
kop aan en over elkaar gespijkerd en er over heen
timmerde men ruwweg een soort dek, waarna't vlot
in zee werd gelaten. Met. bedreigingen en gevlei wist
men ten slotte 147 man ertoe te bewegen op dit vlot
plaats te nemen. De tooneelen die zich hierbij