DE GOUDEN VLINDER
door Elliot CsVIoore
A
Daar waar het heuvelland van Khisba de
grenslijn vormt tusschen de vruchtbare
vlakten van den Indus en de dorre woeste
nijen van Beloetsjistan, had John Leaton
zijn wijnstokken geplant. Aan den voet van een
heuvelhelling, waar de ranken voldoende beschut
waren tegen de schroeiend-heete woestijnwinden en
de wortels een overvloed van zakwater vonden.
John Leaton leefde er eenzaam temidden van een
sprookjesachtige omgeving. Behalve een paar inlan
ders die hem bijstonden en de karavaan, die twee
maal per jaar het gistende druivennat in leeren
zakken naar Kelat vervoerde, zag hij geen andere
menschelijke wezens dan soms, héél ver aan de wijde
kim, de silhouetachtige figuren van een zwervenden
Afghanenstam
Hij had vier jaren in dat bijna volstrekte isolement
geleefd, toen er op een dag een rupsauto uit het
Oosten verscheen. De' inzittenden waren Engelsche
officieren, die een paar uur den omtrek doorkruisten
en eindelijk voor de bungalow uitstapten. Zij spraken
met John Leaton over den aanleg van een klein
vliegveld en de oprichting van een benzinedepot,
dat om de een of andere onnaspeurlijke militaire
noodzaak in die streek gewenscht bleek te zijn.
Het vliegveld kwam er inderdaad en het benzine
depot ook. Verder veranderde er evenwel zoo goed
als niets. Soms daalde er eens een vliegtuig van de
Royal Air Force, de piloot maakte een praatje,
geeuwde na vijf minuten van verveling en verdween
weer naar de kim, waar de grens der bewoonde
wereld begon.
Zoo gingen er opnieuw vier jaren voorbij. John
Leaton was toen tweeëndertig jaar oud, vrij als een
koning en eenzaam als een kluizenaar. Toen streek
er op een dag een klein sportvliegtuig op het vlieg
veld neer. John kwam toeloopen en keek verbaasd
naar de verschijning, die uit de cockpit stapte. Het
was een meisje, gehuld in een overall van khakistof.
Toen zij haai' tropenhelm afnam, viel er een wolk
van roodbruin goud in haar hals.
„Mabel Marke heet ik," zei ze lachend, terwijl zij
met een lichten sprong op den grond terecht kwam.
„Ik kom van Quetta. Kan ik hier benzine krijgen
John Leaton keek haar opmerkzaam aan. In haar
knappe gezicht glansden de oogen als sterren. Zij
was een wonder. „Een heele put vol," zei hij met
een vreemde stem. „Maar wilt u niet binnenkomen
en 'n kop thee drinken
„Een heele pot vol," zei ze hem met een kleine
variatie na. „Woont u daar En heelemaal alleen
U heet John Leaton, heb ik gehoord."
Beurtelings vragend en vertellend liep zij met hem
mee naar de bungalow. Daar ontdeed zij zich van
haar overall en stond gekleed in een lichte tropen-
jurk. „Die doet het beter bij een visite," sprak zij
lachend.
Als zij niet praatte lachte zij. Meest deed ze allebei
tegelijk. En John Leaton luisterde en lachte mee,
met open, verwonderde oogen, en bedronk zich aan
haar aanblik, aan den glans van haar oogen, den
klaterenden lach en aan den geur van die roodbruine
wolk, die haar gelaat omgaf. Hij had in geen acht
jaar een Europeesche vrouw gezien
Zij dronk thee en knabbelde met haar hagelwitte
tanden op een stuk druivensuiker, dat hard was als
een steen en zei, dat ze het een heerlijke versnapering
vond. Zjj liep bedrijvig door het huis, bezichtigde de
tuinen en bewonderde de paradijsachtige omgeving.
„Adam in ballingschap," zei ze schertsend, toen
het goed tot haar doordrong, hoe afgezonderd van
alles hij hier leefde.
„Ja, maar eenzamer dan Adam," antwoordde
John Leaton ernstig. Voor het eerst, sinds hij zich
hier gevestigd had om een nieuwe cultuur te schep
pen, voelde hij wat hem ontbrak om gelukkig te zijn.
Zij liepen naast elkaar voort en eensklaps zag hij,
dat zij iets verloor, llij bukte zich. Het was een gou
den vlinder, zoo groot als een echte, waarvan de
vleugels met blauw email waren ingelegd. Zij droeg
het sieraad als broche en terwijl zij theedronken had
hij er herhaaldelijk naar zitten kijken.
Mabel Marke gaf een gilletje, toen zij zag wat hij
had opgeraapt. „Mijn geluksvlinder O, wat ben ik
blij, dat u het gezien hebt. Ik zal het speldje eens
laten nazien dat is de tweede maal, dat ik het
verlies. Dank u hartelijk."
„Een geluksvlinder vroeg John Leaton met
een glimlach. De gedachte drong zich aan hem op,
dat het een goede naam voor haar zou zijn.
„Zoo heeten ze, ja. Maar dat ze geluk aanbrengen
is natuurlijk onzin. Dat beweert men ervan, begrijpt
u. Ik ben echter niet bijgeloovig."
Zij kreeg eensklaps haast, toen zij zag hoe laat
het was. Een der inlanders had de benzinetank
intusschen gevuld, zij rekende af en trok in de
bungalow haar overall weer aan. Toen nam zij op
een uitbundige manier afscheid, dankte voor de
genoten gastvrijheid en schudde John Leaton twee
maal de hand.
„Ik kom beslist nog eens terug," beloofde ze hem
lachend, terwijl ze in de cockpit verdween. Toen
maakte zij een rondje, boven het veld, zwaaide hem
nog eenmaal toe en vloog in Oostelijke richting weg.
Weldra was zij nog maar een stip aan den effen
blauwen hemel en daarop verdween zij uit zijn oog.
Minuten nadien stond John Leaton nóg op
dezelfde plek naar den Oostelijken horizon te staren.
Toen kwam hij tot het besef, dat de schoone droom
uitgedroomd was. In gedachten liep hij naar de
bungalow terug en trad de kamer binnen, waar zij
gezeten hadden. De hoeken van het vertrek schenen
nog vervuld van de echo van haar klaterenden lach.
Luisterend bleef hij staan, precies op de plek, waar
zij in haar overall was gestapt. Eensklaps viel zijn
blik op iets glinsterende aan zijn voeten. Hij bukte
zich en raapte het op. Zijn oogen gingen wijd open
van verrassing. Op zijn handpalm lag de gouden
geluksvlinder.
JAe dagen verstreken als weleer in het leven van
.Toltri Leaton. De zon ging op en koesterde de wijn
stokken en rijpte de vruchten. De zon ging onder en
de nacht bedekte de groote, kogelronde druiven
met een wazig dons. Daar tusschenin lag de tred
molen van vele kleine dagelijksclie zorgen, vreugden
en teleurstellingen. Alles was, zooals het acht jaar lang
geweest was. En toch was alles anders geworden.
Boven het koninkrijk, dat John Leaton zich daar
aan den rand van de woestijn had gesticht, ging de
zon niet zoo vroolijk meer op. De nachten waren
eenzaam en bezwaard met verborgen verlangens.
De tuinen waren niet langer meer vol belofte. De
paradijsachtige omgeving kreeg iets van de sombere
schoonheid van een kerkhof, de stilte die er heersohte
was de rust van het graf. Het fantastisch kleuren-
tapijt werd vervelend voor het oog, de zachte,
bedwelmende geuren prikkelend en zonder bekoring.
Het Leven toefde er niet langer meer. Het was heen
gegaan iri de gestalte van een meisje met roodbruin
haar, met. glanzende oogen en een klaterenden lach.
Vèr weg, onbereikbaar ver weg, naar het hem voor
kwam
Hoeveel malen per dag streelde John Leaton dien
gouden geluksvlinder f Hij zou het zelfs niet bij
benadering hebben kunnen zeggen. Mabel Marke
was nog maar een paar dagen weg, toen hij in den
tuin zijn opzichter aanhield.
„Denk er eens om, Mehamet, dat ik de karavaan
iets meegeef voor Quetta."
„Ja, baas," antwoordde de inlander en met. zijn
vliegensvlugge vingers maakte hij een beweging aan
zijn voorhoofd, alsof hij een knoop in zijn hersens
legde.
Maar toen het druivennat van den voorjaarsoogst
voldoende gistte en eiken dag de karavaan verwacht
kon worden, werd hij onrustig. En toen die lange
processie van statige kemels en ruig gestoppelde
ruiters kwam, en de leeren zakken met het gistende
druivennat waren gevuld en de hoofdman vroeg, of
er nog orders waren en Mehamet zijn baas aan zijn
boodschap voor Kelat herinnerde, toen schudde
John Leaton het hoofd.
„Niet meer noodig.
Quetta via Kelat was zoo ongeveer een reis om de
wereld. De gouden vlinder zou door vele handen gaan
en méést door diefachtige handen. Misschien deed
zich nog wel eens een gunstiger gelegenheid voor,
om het sieraad in Quetta te krijgen. Of misschien
kwam Mabel Marke nog eens terug. Zij had het
gezegd en waarom zou zij het zeggen, als het niet
in haar voornemen lag
Het waren allemaal uitvluchten, om den gouden
vlinder in zijn bezit te kunnen houden. Het was iets
wezenlijks van haar, een voorwerp van haar zorg
en vreugde. Thans misschien nog slechts een ver
drietige herinnering. Maar in ieder geval iets eigens,
waarvan hij in zijn gedachten geen afstand meer
kon doen, zonder het geluk prijs te geven waarnaar
hij verlangde.
Dagen, weken en maanden verstreken. John
Leaton tuurde vaak den Oostelijken horizon af, in de
hoop er een zwarte stip te ontdekken, die snel groo-
ter zou worden. Na vijf maanden wachten was dat
inderdaad het geval. Maar de stip werd zóó groot,
dat hij spoedig begreep, dat dit geen sportvliegtuig
kon zijn.
Het was een legervliegtuig van Lahore. Toevallig
was de piloot, een lange, schrale luitenant, al eens
eerder bij hem geweest.
„Nieuws
„Drie lammeren sinds je laatste bezoek," zei
John Leaton. „En sporen van een ziekte in de drui
ven, waarvan ze ook op den Vesuvius en in Holland
al eens last moeten hebben gehad. Misschien heb
je méér aan een glas druivennat."
„Ééntje," geeuwde de piloot.
„Ben je bekend in Quetta
„Heel goed vanuit de lucht. Een oud paleis, een
nieuw paleis en vier torens. Misschien zijn er 'n stuk
of wat meer, maar ik bedoel van achthonderd meter
hoog. Een gat in den grond. Het ligt tusschen de
heuvels, zie je. Wat wou je weten
„Een meisje," zei John Leaton haperend. „Mabel
Marke heet ze. Ze heeft roodbruin haar."
De luitenant fronste zijn wenkbrauwen. „Nooit van
gehoord. Maar als ik me goed herinner zit er een be
stuursambtenaar van dien naam in Quetta"....
De piloot vloog weer weg. En na zijn vertrek leek
alles John Leaton nóg somberder toe.
Doch niet lang daarna kwam hij op een inval.
Hij ging zelf naar Quetta. Hij ging den gouden
geluksvlinder terugbrengen. Hij zou geestdriftig
ontvangen worden. Hij zou Mabel Marke zien, haar
spreken, met haar lachen en schertsen en oude her
inneringen ophalen aan het paradijs, dat thans een
kerkhof leek. En misschien zou hij haar kussen.
Maar in ieder geval zou hij haar vragen
Hij bepaalde zijn vertrek op twee dagen later.
Een tocht met een kemel, van dorp tot dorp. Lastig,
maar het vlugst.
Twee dagen later vertrok hij niet. Hij besloot te
wachten, tot de karavaan voor Kelat kwam. Dat
beteekende twee maanden uitstel. Het beteekende
óók een langere reis, maar het was een gemakke
lijker reis
John Leaton was nog nooit terwille van een of
ander gemak voor iets teruggedeinsd. Waarom dan
dit uitstel, terwijl zijn verlangen hem reeds op
vleugelen vooruit was gegaan
Waarom f Niemand kan het zeggen. Maar op
den eindeloozen weg der eindeloosheid is nu eenmaal
alles zooals het is. Zij het dan ook met vraagteekens,
zoo groot als de eeuwigheid zelf. John Leaton
wachtte en vertrok met de karavaan
VWeken later, op een avond in Juli, overnachtte
John Leaton in een dorp, dat dicht nabij den
heuvelkring gelegen was, die de stad Quetta omsloot.
Morgen zou hij die hoogte beklimmen met een auto,
afdalen in de diepte en Mabel Marke opzoeken.
Hij wist reeds, dat haar vader op reis was en dat hij
haar alleen zou vinden. De gouden geluksvlinder
prikte aan zijn hart.
„Morgenfluisterde hij, toen hij slapen ging.
Morgen
Maar in dien nacht rommelde de donder in het
ingewand der aarde. En den anderen morgen was er
van Quetta niets over dan één reusachtige puin
hoop met meer dan twintigduizend dooden. Een
ruïne van ongetelde graven, bestormd door rade-
looze menschjes, die wanhopig naar dierbare levens
of een geliefd bezit zochten. Ieder herinnert zich
die catastrophale ramp
Temidden van die krioelende menigte van donker
geteekende Engelsche soldaten en weeklagende
inlanders zocht John Leaton zich een weg, temidden
der puinhoopen.
„Miss Marke. Een meisje met rood haar.
Een Engelsch meisje. Haar vader is bestuurs
ambtenaar. Ze vliegt.... m'n God, weet dan
niemand waar zij woonde f" Zijn wanhopige stem
vond nauwelijks gehoor.