LESQUENDIEU DE ENCELSCH E KRONINCSSTOEL veï<>OÏO PRODUCTEN VOOR HAND HUID EN HAAR VERZORGING o.a. Oléocrême massage ctème 2.— Blanc de Cygne matte dagcrême 1 .40 o.90 PARIS De fandbederver is de ergste vijand van Uw gebit. Erger.... van Uw gezondheid! Hij zet zich vast in de kleinste tandgroeven, leeft er van de voedselresten tusschen de tanden en verricht er zijn vernietigend werk. Met Odol tandpasta ontneemt U hem zijn voedsel, want 't overvloedige schuim van Odol tandpasta verwijdert alle voedselresten. Maar om den fandbederver te vernie tigen, moet U Odol mondwater gebruiken. Hef dringt in de ontoe gankelijkste schuilhoeken door en maakt door z'n sterk antiseptische eigenschappen de bacteriën onschadelijk. Odol mondwater vernietigt niet alleen de bacteriën, die de tanden aantasten, doch beschermt door zijn desinfecteerende werking mond en keelholte en daarmede Uw gezondheid. Poetst Uw tanden met Odol tandpasta. Spoelt Uw mond 2 x daags met Odol mondwater. Odol tandpasta 0.35 0.60 - Odol mondv/ater 1.25 - 1.75 Binnen den stoel rust de steen die volgens de legende heeft ge diend als oorkussen van den patriarch Jacob. Van alle tradities die zoo nauw verbonden zijn met de plechtig heden der kroning, is er misschien geen enkele zoo eerbiedwaardig als deze van Li-Fail, het kleine rotsblok, dat binnen den kroningsstoel rust. De steen maakt geen overweldigenden in druk. hij is grijsbruin, gevlekt met mica. nog geen voet dik en amper twee voet irig. En toch vormt dit blok den lioek- -teen van een legende die terugloopt rot aan dèn patriarch Jacob. liet eerste boek van Mozes vertelt dat Jacob op zekeren nacht sliep in de bergvlakten van Luza, boven de Doode Zee. .F.n Jacob trok uit Beersheba en ging naar Horan. En hij kwam op een zekere plaats en bleef er den heelen avond omdat de zon al ver weg was ge zonken en hij nam van de steenen van die plek en stapelde ze zich tot een oorkussen en ging neerliggen op die plaats om er te slapen." En op die harde legerstede had Jacob zijn droom van de ladder die tot in den hemel reikte. In den morgen „nam hij den steen die hem tot oorkussen had gediend en stelde hem op als een pijler." Deze pijler weid volgens de traditie hoog in eere gehouden door Jacob's nakome lingen. de kinderen Israëls. Zij waar deerden den steen als een Verbindings- teeken met hun roemrucliten voorvader en omdat de bezitter van den steen macht en aanzien en gezag verkreeg. Zij namen dien steen mee op hun ver banning naar Egypte. Volgens de legende behield de steen zijn kracht. Mozes klom in aanzien aan het hof van Farao Orus en werd opperbevelhebber van de Egyptische strijdkrachten. Toen de Ethiopiërs opmarcheerden vanuit liet zuiden, ging Mozes hen tegemoet en verpletterde hen. Bij Mozes was een jonge Griek, een zekere Gathelus, de verbannen zoon van koning Cecrops van Athene. Deze jongeling had zicli dapper onderscheiden in den strijd en deelde thans in den roem waarmee Mozes zich had weten te overladen. Een roem die den bevelhebber geweldig populair had gemaakt bij het volk. Gathelus was jong en knap en bovendien hield hij er geen betrekkingen op na met onderdrukte minderheden van het volk, zoodat Farao hem op zekeren dag de hand schonk van zijn dochter Scota en met die hand een ruim gedeelte van de macht en het aanzien van den inmiddels verbannen Mozes. Na verloop van tijd werd de Farao Orus opgevolgd door zijn kleinzoon Chencres, een vrij kwistig uitgevallen persoon, die boven dien genoegen schiep in het uitbuiten en onderdrukken van de Joden. Zijn houding had tot gevolg dat de tien bekende plagen over het hoofd van het volk van Egypte kwamen en Gathelus, de Griek, die voelde dat de grond hem te warm onder de voeten begon te wor den, vond liet raadzaam beteren veiliger oorden op te zoeken. De toestand werd nog meer gespannen toen de legers van Chencres door de wateren dor Roode Zee werden ver zwolgen. Gathelus besloot geen erger dingen meer af te wachten. Hij bracht De kroningszetel met den ouden van Sonne. zijn vrouw en kinderen en een aantal slaven op een boot die op den .Vijl lag en slaagde erin zich stilletjes te ver wijderen van die plek des onlieils. Daar Mozes hem echter verteld had over de wonderbare krachten van den steen van Jacob, had Gathelus de voorzorg genomen dit heilige kleinood mee te nemen op zijn boot. Hcota en Gathelus zetten voor het eerst den voet aan land in Lusitania, het moderne Portugal. Hun nakomelingen trokken later veel verder naar het noorden en stichtten Brigantia, waarbij zij den steen met zich noordwaarts namen. Xog veel later verhuisde de betrokken steen via de zorgen van Simon Brecht, zoon van Milo den Schot, naar Tara-Hill in Ierland. In de vijfde eeuw werd de Li-Fail overgebracht van Tara naar Dun- staffnage in Schotland om eenigen luister bij te zetten bij de kroning van Fergus McErc. In liet jaar 840 verhuisde de steen echter weer naar de abdij van Scone, op bevel van Kenneth II. Merk waardig is het, dat de beroemde steen, tijdens zijn verblijf in Schotland, een nieuwe en wonderbare eigenschap scheen te hebben verworven. De legende wil, dat indien 'n lieerseher. die boven den steen werd gekroond, een valsch liart had, de steen een grommend en dreigend geluid liet hooren. Van het noorden uit begon de steen later zijn tocht naar het zuiden, want tijdens de regeering van Edward 1 werd de steen van Scone overgebracht naar Westminster, waar het blok sinds dien dan ook is gebleven om de kroning van alle koningen van Engeland luister bij te zetten. Natuurlijk zijn er steeds tal van ongeloovigen te vinden geweest die twijfel hebben geopperd aan de wezenlijke echtheid van dien steen, maar de voorstanders hebben gemeend alle tegenargumenten te kunnen ont zenuwen met het feit, dat de grond stoffen waaruit de steen is samengesteld inderdaad zijn te vinden in het ge bergte dat ligt ten noordwesten van de Doode Zee, in Palestina. Wat de Engelschen betreft, zij moeten wel zeer dankbaar gestemd zijn. dat de steen in den loop der laatste eeuwen geen getuigenis heeft afgelegd van zijn nieuwste wonderbare eigenschap en bij geen enkele kroning dat brommerig dreigend en waarschuwend geluid werd gehoord.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 32