MENEER-EEN HOND
door Frances Frost
4
Hij had maar één grooten angst: alleen ge
laten te worden. Hij was nu een jaar oud,
en dus over jeugdige buitensporigheden heen
natuurlijk hij jankte zijn smart niet meer
naar alle vier de hemelstreken uit, als de baas het erf
af reed, hij rende niet meer achter den wagen aan,
tot die den grooten weg op zwenkte en verdween.
Hij trok zijn trillende en pijnlijke voeten niet meer
terug naar het huis, om te gaan zitten kreunen van
verdriet tot de baas terugkwam. Hij was nu een
flinke vent dat zei de baas zelf, op zijn donkeren
kop kloppend, terwijl zij over het gras naai' de garage
gingen.
„Maar je kunt niet mee vandaag," zei de baas,
toen hij op de treeplank ging zitten met zijn pas
opgeperste pantalon, en Meneer's dunnen snuit
in zijn handen nam.
Meneer was onrustig. De baas had die pantalon
zelf opgeperst vanmorgen, met dat rare ding, waarvan
je den langen staart in de gaatjes van 't eleetrische
licht kon steken. Terwijl de baas het rare ding heen
en weer duwde over zijn pantalon had hij zacht
staan mopperen en zacht hardop gelachen gék
gedaan gewoon. En nu zat hij op die vuile treeplank,
hij maakte zich heelemaal vuil en onder 't praten
maakte hij de vouw weer uit zijn broek. De korte
fox-terrierstaart van Meneer, wit met een mopje
zwart aan 't einde, kwispelde heftig, nog met hoop.
Zjjn donkere oogen onder de bruinige wenk
brauwen smeekten den baas, hem mee te nemen,
als hij alleen maar boodschappen moest doen hij
beloofde den baas, dat hij zoo stil als een steenen
beeld op de bank zou blijven zitten, terwijl de baas
in den kruidenierswinkel was hij zou zijn kin
op zijn voorpooten leggen en geen spier vertrekken,
als hij op de bank moest liggen van den baas, en
hij zou zich niet dik maken over de honden op straat.
De baas lachte weer. „We kunnen geen honden
hebben op een trouwpartij. Blijf jij maar netjes
thuis, en pas op Snor. Ik kom vanavond terug, met
een verrassing."
Verrassing Dat beloofde lever, rose-achtig, versch,
zalig. Hij hief zijn snuit uit de handen van den baas
en kuste diens gladgeschoren kin.
De baas gromde, wreef hem nog eens tusschen
de ooren en deed het portier van den wagen open.
Onwillekeurig, zonder erg, spande Meneer zich voor
den sprong in den auto, maar de stem van den baas
hield hem tegen, alsof hij zoo met zijn kop tegen
een muur was geloopen.
„Meneer AfJe blijft thuis
Nijdig op zichzelf, omdat hij zoo kort van memorie
was, opziende als tegen een berg tegen de uren, de
eeuwen van eenzaamheid, die hij voor den boeg
had, deinsde hij af en ging hij onder den eschdoorn
zitten, trillend in al zijn zenuwen, zijn linkervoorpoot
ten afscheid opgeheven. De auto rommelde de garage
uit, ronkte en keerde. De baas riep uit het raampje
„Brave hondGoed op Snor passen en weg
was hij.
Meneer holde naar den hoek van het erf, zag den
wagen over den stoffigen weg hobbelen en in 't
bosch verdwijnen, 't Was gebeurder zat niets
anders meer op dan te wachten en te vechten tegen
den akeligen aandrang, zijn hart uit te huilen in den
warmen zonnigen Augustusdag. Hij liep terug naar
den eschdoorn en ging op het warme gras liggen,
net op het randje van de wisselvallige plaats, waar
de schaduw van de bladeren begon. Dat was geen
vaste schaduw, want zij schoof met den dag mee
je kon inslapen in de zon en later wakker worden
in de schaduw. Hij hoopte maar, dat hij zou kunnen
slapen dat kortte den tijd op, tot de baas terug
kwam. Hij strekte zich uit op zijn maag en deed
zijn oogen dicht 't ging niet. De zon scheen warm
op zijn korte haar en 't zachte windje gleed streelend
over het gras en roerde aan de groene takken van den
eschdoorn, maar iederen keer, dat hij dacht, dat hij
nu zeker in slaap viel, kreeg hij weer een steek van
die felle pijn in zijn hart en was hij weer klaar wakker,
trok zijn huid, kon hij 't wanhopig gejank amper
smoren in zijn keel.
De baas maakte maar gekheid toen hij zei „Pas
op Snor Hij wist heel goed, dat er op haar net zoo
min te passen viel als op een vloo. Nee, dat was geen
beste vergelijking vlooien krabden niet, en hij had
ze gelukkig maar éénmaal gehad. Maar Snor was
de eigengereidste kat, die Meneer ooit had meege
maakt. Toen de baas er mee kwam van 't voorjaar,
dien regenachtigen avond, was ze mager en modderig
en doodsbenauwd. De baas had haar midden op
den vloer van de eetkamer gezet en nadat Meneer
tegen den baas had gezegd „Hoera, je bent thuis
was hij een groet gaan brengen aan het bange hoopje
zwart, bont, dat stond te trillen op vier witte pootjes.
De babv-oogen van het poesje hadden hem aange
staard onder verbaasde witte wenkbrauwen uit en
haar witte snor had bewogen op haar zwarte gezicht,
toen ze naar hem blies en een zwaai nam van den
vloer naar den rug van den baas z'n stoel, waar ze
zich aan vastklauwde en hangen bleef.
„Voorzichtig," zei de baas kalm. „Zachtjes aan,
Meneer. Ze weet niet, dat je van poesen houdt."
Hij had het poesje van den stoel gehaald en in zijn
flanellen overhemd gestopt, waar het zat te ge
notteren, terwijl hij eten kookte, en naar buiten
gluurde met haar kleine zwarte witbesnorde toetje.
En 't had geen twee dagen geduurd, of ze kwam
uit eigen beweging ze kwam doodbedaard op Meneer
z'n kleedje bij de houtkist liggen, en vroeg nog niet
eens, of hij 't goedvond. Hij had een beetje gegromd,
alleen om haar onder 't oog te brengen, dat 't zijn
kleedje was, of ze dat alsjeblieft onthouden wou,
maar hij had haar dien heelen morgen laten slapen,
en na dien tijd was ze een beetje beleefder geweest.
Nu stak ze haar grappige snuitje omhoog en gaf
hem een kusje op zijn neus, als ze naast hem wou
komen liggen of ze liep achter hem om en sloeg
speelsch tegen zijn staart, als hij dien kwispelde
tegen den baas, als vond ze, dat hij te veel werk
van den baas maakte. Eten deed ze verschrikkelijk
langzaam - soms werd Meneer 't moe, te wachten
tot ze. klaar was, en duwde hjj haar met vriendelijken
aandrang weg van 't bord. Dat scheen ze nooit erg
te vinden. Ja, hjj wist heel goed, dat Snor gek op
hem was hij mocht haar ook graag, 't Was een aardig
klein ding, om bij je te hebben, al stoorde ze wel
eens, als hij met den baas op 't erf een spelletje
met een bal deed. En 't was wel leuk, haar zachte
bont warm tegen zijn borst en tusschen zijn voor
pooten te hebben 's avonds, als ze op zijn wel
riekende blauwe kleedje lagen. Dat kleedje was een
oude zadeldeken uit dienst, had hij van den baas
gehoord; Meneer had't in't begin lekker gevonden,
omdat 't naar tabak en naar den baas rook, maar nu
rook 't voornamelijk naar hond, en een beetje naar
kat.
Hij stond op en rende een paar maal het huis
rond, om zijn pooten los te houden. Slapen ging
toch niet. Hij moest maar eens naar binnen gaan
en kijken wat Snor uitvoerde. Hij sprong naar
binnen door 't poortje, dat de
baas voor hem uit de keukendeur
gezaagd had, dronk gauw wat
water uit zijn bak onder den goot
steen, en stapte de huiskamer in.
Had hij eigenlijk wel kunnen
snappen Snor lag tot een zwart
balletje ingerold op zijn kleedje.
Overweldigend kwam de diepe ver
latenheid van het leege huis over
hem. De zonneschijn plaste over de
gebeitste planken van den vloer
en deed het roode kleed bij de
boekenkast opkleuren. De baas was
gisteren den heelen dag bezig ge
weest, om 't huis schoon te maken
er was nergens een smetje stof
meer te ontdekken. Meneer ging
naar de deur van 't atelier en neusde
die open. Het vlakke licht uit 't
Noorden liet een brandschoon kaal
vertrek zien; de schilderijen van
den baas stonden met hun be
schilderde kanten tegen de muren,
zijn verf en penseelen zwierven
niet rond, maar lagen netjes ge
rangschikt op de werkbankde
geur was verwaaid en friscli en
zelfs de terpentijnlucht was maar
zwak. Meneer beet eens aan zijn
linkerribben, ging zitten en krabde.
Er was beslist iets aan 't handje.
Het huis, het atelier was nog nooit
zoo schoon geweest. Er kwam een
beklemming over hem, erger dan
die pijn in zijn hart. Hij had al
gedacht, dat de baas ergens hinder
van had, met al die schoonmakerij
MIEP OP VERKENNING