MARTIN! r TWAALFDE HOOFDSTUK 23 fik twee keiharde stooten in de gordellij n van het spook. Het duizelde even eri Ernest gaf er nog een stomp in de maag streek overheen. Toen scheen het he slist. Het spook viel met een zwaren slag op den vloer en Ernest begon te tellen „Een, twee, drie. Hij telde tot tien het sjiook was „uit". En Ernest Bingley overwinnaar in de tweede ronde van een heet gevecht, dat twee minuten en zesendertig seconden had geduurd Het spook was afgerost en wist ervan. Voorover op den vloer liggend begon het te kermen. „Genoeg, sir Rufus spaar me. Ik zal nooit meer in uw plaats „verschijnen". Ik deed het alleen, om dien Amerikaan» sclien opschepper de stuipen eens op het lijf te jagen „Jij, Duff-Hooper vroeg Ernest met een grafstem. „Jawel, sir Rufus!" „O nee, Ernest Bingley." „Bingley t" klonk het verschrikt. „Jawel, kapitein. Ik hoop dat ik u geen letsel berokkend heb." „Nee, ik ben alleen buiten adem," antwoordde kapitein Duff-Hooper, nog zacht nasteunend. „Gaat het al wat beter t" vroeg Ernest na een oogenblik. „Ik voel me als een kind, Bingley," kreeg hij zuchtend ten antwoord. „Ik geloof, dat u mij evenveel deed schrikken, als ik u," lachte Ernest, den kapitein met de grootmoedigheid van een overwinnaar zijn snooden toeleg vergevend Duff-Hooper liet een gegrien hooien. „Als ze hiervan hooren op de cavalerie- club, word ik naar Coventry gestuurd om het opnieuw te leeren." klaagde hij beschaamd. „Waarom zouden ze dat hooren vroeg Ernest. „Van mij althans niet." „Dat is aardig van je," zei de kapitein, terwijl hij zich op zijn beenen heesch. „Kan een slok whisky u wat op knappen t" „Twéé slokken misschien wel, Bing ley." Hij gespte zijn valsclien nek en schouders los en begon zijn stijven rug te wrijven. „Bingley," klaagde hij weer, „wat zou Rosa nu van me denken „Ze hoeft het evenmin te weten, kapitein." „Dank je, Bingley," knikte Duff- Hooper. „Weet je." ging hij voort, „in veel opzichten ben je niet van de slecht ste soort Amerikanen. Je had een Engelscliman kunnen zijn." „Dank u," zei Ernest lachend, terwijl hij zijn tegenstander een glas whisky toeschoof. Duff-Hooper hief het op. „Ik drink op het verderf van alle spoken, schimmen en kwelgeesten. Als ik sir Rufus nog eens tegenkom, splijt ik hem den neus en jaag 'm terug in de onderwereld. Proost, Bingley." Toen Ernest 's morgens aan het ontbijt kwam, vond hij de familie Wyncoop en mevrouw Clara Phelps reeds gekleed voor de afreis. „Het spijt ons vreeselijk dat we je zoo haastig moeten verlaten, lieve Ernest," zei Armina. „Na dien verschrikkelijken nacht is die lieve Mervin op het punt een zenuwtoeval te krijgen. Hij wil geen uur meer blijven." „Wat is er dan gebeurd vroeg Ernest met onschuldige verbazing in zijn stem. Armina Wyncoop sloeg haar handen ineen. „Heb je 't niet gehoord van dat spook V' „Ach kom. het was de maneschijn," zei graaf Binglc.v ongeloovig. „De jongeheer zal te veel taartjes gegeten hebben." „Neen, neen," bezwoer Armina. „ik zag het zélf. Het had geen hoofd. Ik dacht dat ik het bestierf.'' Mevrouw Clara Phelps luisterde met aandacht. „Het spijt me erg, dat ik het niet gezien heb," klaagde zij. „Mevrouw, u komt maar eens spoedig terug," noodigde graaf Bingley haai hartelijk uit. Ik beloof u voor een persoonlijk onderhoud met het spook te zullen zorgen." Vijftien minuten later stonden de bewoners van Bingley Castle vroolijk naar een vertrekkenden auto te zwaaien De Wyncoops waren vertrokken en voerden een sprakeloozen en uiterst gedweeën jongeheer Mervin mee. Toen de auto uit het gezicht verdwenen was. slaakte Ernest 'n zucht van verlichting Zijn gelukshemel werd voorloopig dooi geen wolkje meer verduisterd. Doch toen hij zoo dacht, vergiste hij zich schromelijk. Op liet punt in huis te verdwijnen greep graaf Bingley hem eensklaps bij den arm. „Kijk daar eens, wie kan dat zjjn V' Ernest keek en zag een schitterende limousine het park binnenrijden. „De Wyncoops zijn het in ieder geval niet," mompelde hij. De greep om zijn arm werd plotseling vaster. „De hemel moge ons bijstaan," kreunde graaf Bingley. „Het is de auto toch niet van dien afschuwelijken Punder De auto reed voor het terras en Ernest zag het met één oogopslag: het was de heer Punder inderdaad die daai uitstapte. LJu," begon de heer Punder. „Hier ben ik nu." Graaf Bingley knikte hem stijf toe. „Hoe gaat het?" vroeg hij koel. „Wilt u binnenkomen Het leek een overbodige uitnoodiging. want de onbeleefde bezoeker richtte zijn schreden reeds naar de deur. Graaf Bingley ging hem voor naar de biblio theek en Ernest volgde hem on gerust wat dit bezoek nu weer t< beteekenen had. Meneer Punder ging op zijn gemak zitten en haalde een groote, dure sigaar voor den dag. „En nu. meneer Punder begon graaf Bingley. Punder blies een wolk rook uit. „Tei zake zei hij. „Ik kom u alleen maat even iets zeggen. Op Bingley Castle rusi 'n zware hypotheek. Hiervoor toekende u promessen. Ik heb al die wissels op gekocht en ik moet u verzoeken mij binnen één week twintigduizend pond te betalen. Uw zaakwaarnemer kan n inlichten, dat ik liet, recht op mijn hand heb. Ik moet u dus lastig vallen om een hypotheekschuld van twin-tig-dui zend-pond." „Als ik zooveel bezat, zou het heele- maal geen last zijn," antwoordde graal Bingley onverstoorbaar beleefd. „Maar ik heb hot niet." „Dat wist ik," hoonde Punder. „En wat denkt u nu te doen vroeg graaf Bingley. „Dat zal ik je zeggen. Over een week trek ik hier binnen en jij eruit! Is dat duidelijk Engelsch „Ik heb liet nooit duidelijker ge hoord, meneer Punder. Maar bent u werkelijk van plau iemand op zoo n korten termijn van zijn eigendom te verjagen „Haha Waarom niet Ik zei je immers, dat ik mijn zinnen op Bingley Castle had gezet En waar een Punder zijn zinnen op heeft gezet, dat krijgt hij ook. Niets en niemand houdt een Punder tegen." Vervolg op pag. 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 23