19 17 SI of op pa g. 8 rotsen waren gebleven, zoodat er zicli hoe langer hoe meer aan de muren vastklemden en op de galerij ver drongen zooveel, dat heele hossen ratten, zich aan elkaar vastgrijpend, van de lantaarn en de galerij neerhingen. Toen het donker werd, staken we het vuur aan, en door het draaiende licht werden de beesten nog doller. Met iederen draai van den lichtbundel werden er duizenden ratten, die tegen het glas opgehoopt zaten, verblind, terwijl de donkere kant van de lantaarn- kamet schitterde met duizenden puntjes licht, die gloeiden als de oogen van roofdieren 's nachts in de wildernis. Den volgenden dag werden wij kalmer, en amu seerden wij ons ermee, de ratten te sarren, door onze gezichten tegen het glas te drukken, dat ons scheidde. Ze konden de dikte niet schatten van den onzicht- baren wand tusschen hen en ons, en wij lachten, als we ze tegen het dikke glas zagen springen. Maar den dag daarna zagen we in, hoe leelijk wij er vóór stonden. De lucht was bedorven zelfs de zware olielucht binnen ons verblijf kon niet tegen den viezen stank op van de beesten, die om ons heen op gehoopt waren. En het was niet mogelijk, frissche lucht te laten toetreden, zonder ook de ratten binnen te laten. Den ochtend van den vierden dag, heel vroeg, zag ik dat de houten omlijsting van mijn raam, aan den buitenkant weggeknaagd, naar binnen doorzakte. Ik xiep mijn kameraden, en gezamenlijk maakten we een vel blik in de opening vast, zoodat die weer stevig dicht zat. Toen we klaar waren met dat werk keek Itchoua. ons aan en hij zei somber „Nou, de proviand-boot is er dertien dagen geleden geweest, dus die komt nog in geen vier weken." Hij wees naar de blanke metalen plaat, waarmee de opening in het graniet was afgedekt. „Als die 't niet meer houdt.Hij haalde zijn schouders op. „Dan kunnen ze dit oord voortaan Zes-skeletten-rif noemen." De volgende zes dagen en zeven nachten hadden we geen andere bezigheid, dan naar de ratten te kijken, die geen stevig houvast hadden, en veertig meter diep neervielen in de muilen van de haaien maar er waren er zooveel, dat er geen vermindering van aantal was waar te nemen. We probeerden ze te tellen, om kalm te worden en den tijd zoek te brengen, maar we moesten 't gauw opgeven. Zij hielden zich nooit stil, er was onop houdelijk beweging in. Toen probeerden we ze van elkaar te onderscheiden, gaven we ze namen. Er was er óén, grooter dan de andere, die de leiding scheen te hebben bij de aanvallen op het glas, dat ons scheidde die noemden we Nero en er waren er nog verscheidene, die we door verschillende eigenaardig heden leerden herkennen. Maar diep in ons binnenste moesten we steeds denken aan de geraamten der drie gevangenen, en aan het groote gevaar, dat wij eenzelfde lot zouden ondergaan. Door de duisternis in onze gevangenis werden zulke gedachten begunstigd, want het inwen dige van den toren was bijna totaal donker, doordat we alle ramen op dezelfde manier hadden moeten afsluiten als het mijne het eenige vak, waar nog daglicht doorheen kwam, was de met glas afgescho ten lantaarnkamer heel boven in den toren. Toen werd Le Gleo zwaarmoedig, en hij kreeg nachtmerries, waarin hij de drie skeletten om zich heen zag dansen, een koud licht uitstralend en trach tend, hem te grijpen. Zijn wilde, waanzinnige be schrijvingen waren zoo levendig, dat Itchoua en ik ze ook begonnen te zien. En dan was er die levende, werkelijke nachtmerrie; de woeste schreeuwen van de ratten, als ze over het licht heen zwermden, razend van den honger de walgelijke, verstikkende lucht van hun lichamen Mén kan natuurlijk uit vuurtorens signalen geven. Maar om den mast te bereiken, waar de signalen aan hingen, zouden we den omloop op moeten, waar de ratten waren. Wij konden maar één ding doen. Nadat we den heelen negenden dag overlegd hadden, besloten we, dien avond het vuur niet aan te steken. Dat is de ernstigste verzaking van onzen plicht, die nooit begaan mag worden, zoolang de vuurtorenwachters leven want het licht is iets heiligs, voor de schepen een waarschuwing tegen nachtelijk gevaar. Als het licht niet brandt, een kwartier na zonsondergang, is er geen mensch meer in leven, om het aan te steken. Enfin, dien nacht bleef Drie-skeletten-rif donker, en de heele bemanning leefde. Op gevaar af, dat er schepen op onze rotsen zouden verongelukken, lieten wij het licht uit, want wij waren op we werden gek 's Nachts om twee uur, toen Itchoua in zijn kamer een beetje doezelde, be zweek het stuk blik, waardoor zijn raam werd afgesloten. De chef had juist tijd genoeg, om op te springen en hulp te roepen de ratten holden al over hem heen. Maar Le Gleo en ik, die uit de lan taarnkamer hadden uitgekeken, waren onmiddellijk bij hem, en met z'n drieën vochten we tegen de horde dolle ratten, die door het kapotte raam drongen. Zij beten, en wij sloegen ze neer met onze messenen gingen achteruit. We sloegen de deur van de kamer voor ze dicht, maar eer we tijd hadden gehad, om onze wonden te verbinden, was de deur doorgeknaagd wij trokken ons terug de trap op, vechtend tegen de ratten, die tegen ons opsprongen uit een dikke massa van den grond tot onze knieën. Hoe we nog weg zijn gekomen kan ik me nog steeds niet herinneren. Ik weet alleen, dat we door ze heen waadden de trap op, en dat wij ze afsloegen, als ze tegen ons op zwermden en toen lagen we, bloedend uit ontelbare beten, met onze kleeren aan flarden, dwars over het luik in den vloer van de lantaarn kamer. zonder eten of drinken. Gelukkig was het luik van metaal, in het graniet gevat, met ijzeren grendels. De ratten hielden nu den heelen toren onder ons bezet, en op den vloer van onze wijkplaats lagen een stuk of twintig van hun soortgenooten, die met ons binnen waren gekomen voor we het luik dicht hadden, en die we met onze messen gedood hadden. Onder ons, in den toren, hoorden we de ratten piepen, terwijl ze al het eetbare verslonden, dat zij konden vinden. De dieren buiten piepten terug, en golfden als een af grijselijk gordijn, door het glas van de lantaarnkamer naar ons starend. Itchoua kwam overeind zitten en keek zwijgend naar het bloed, dat uit de wonden aan zijn lichaam en zijn lede maten droop en in dunne straaltjes om hem heen over den vloer liep. Le Gleo, die er al even erg aan toe was (ik trou wens ook), keek den chef en mij wTezen- loos aan, schrok, toen zijn blik naar de menigte ratten tegen het glas dwaalde, en begon toen opeens op een afschuwe lijke manier te lachen

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 5