17
De leden der expeditie tijdens den
overtocht naar Indiê. Van links
naar rechts, vooraan: Martin Pfef-
jer, Pert Fankhauser, dr. Günther
Hepp en een lid der bemanning.
Op de tweede rij: professor Troll,
drPuft, dr. Karl Wien, de leider
der expeditie, dr. Hartmann en
Adolf Göttner.
hebben van lawines, want hij riep in allerijl zijn
dragers bij elkaar en trok hals over kop weer naar
beneden, samen met dr. Wien en de rest der dragers.
Fankhauser, Hepp, Hartmann, Müllritter en ik
besloten toch maar liever in kamp 2 op den uitkijk
te blijven. Er mocht, eens een buitenkansje komen.
Dat wildon we ons vast niet laten ontnemen, al
toonde de Nanga zich nog zoo weerbarstig.
Den volgendon morgen lag er echter 40 cm. versche
sneeuw voor den ingang onzer tent en van een tocht
naar kamp 3 zou dien dag wel weer niets komen.
Bovendien moest er sterk bezuinigd worden op
proviand en benzine en Fankhauser, Hepp en Müll
ritter besloten dan ook maar weer naar beneden te
gaan en gunstiger omstandigheden af te wachten.
Wij wilden echter geen enkelen voorzorgsmaat
regel over het hoofd zien en begonnen met de bagage
een echt bolwerk op te trekken, waarachter we de
sneeuw tot op een diepte van twee meter uitgroeven,
om er onze tent stevig neer te planten. De uitge
graven sneeuw vormde aldus een pracht van een
vestingmuur, die tegen elke lawine bestand zou zijn
en met een heerlijk gevoel van veiligheid kropen we
in onze slaapzakken.
's Nachts stormdo, sneeuwde en spookte het
onophoudelijk in 't gebergte en iederen morgen lag
er trouw minstens een halve meter sneeuw, wat
overigens niet belette, dat 't weer overdag zoo mooi
en zonnig was, dat geen van ons er ook maar een
oogenblik aan dacht onzen vooruitgeschoven post
op te geven.
We brachten vier heerlijke dagen door in onze
geïmproviseerde vesting en liepen nu en dan tot aan
'n kloof, vanwaar we 't zuidelijke kamp konden zien
liggen en do mannen als donkere stipjes zagen
bewegen. Niemand scheen echter zin te hebben om
naar boven te komen. De nukken en grillen van den
Nanga Parbat boezemden respect in, maar al konden
zij dan ook den opmarsch der expeditie vertragen
en bemoeilijken, zij waron niet in staat om den
onverzettelijken wil der expeditie te breken.
Eenzaam, zonder eenig contact met de levende
wereld, warm ingepakt in de kleine vesting lagen wij
te wachten op wat de dag van morgen of misschien
do raadselachtige bergnaclit brengen kon. De
lantaarn hing te bengelen in de tent, de verkleumde
vingers probeerden de opgedane ervaringen te boek
te stellen, de mondharmonica's speelden zachte
liederen en de gedachten verwijlden, hopertd en
hangend, rondom de steile spitsen en de verrader
lijke mogelijkheden van den trotschen bergreus.
Tot laat in den nacht donderden ergens de lawines
naar beueden en het geratel echode nog lang na en
klonk in onze ooren als het voorbijrazen van een
laten nachttrein.
Voor menschen, die popelen van verlangen om 'n
vurig nagestreefd doel te bereiken, duurt het
wachten lang en toen er op 3d Mei nog altijd niemand
aanstalten maakte om naar boven te komen, besloten
wij op eigen houtje den tocht naar kamp 3 te onder
nemen. We hakten een weg door het ijs, maar toen
de zon overmatig begon te branden en wij gedwon
gen waren tot aan do borst door de sneeuw te woelen,
moesten we weldra inzien dat er van hoogerop
trekken geen sprako kon
zijn. Tot overmaat van
ramp begon het overvloedig
te sneeuwen en te stormen
en we waren, eerlijk ge
zegd, blij toen dr. Wien
en Göttner den volgenden
dag naar boven kwamen
met de post en de mede
deeling, dat er van een ver
dere beklimming vooreerst
geen sprake kon zijn. Daar
op trokken we met z'n allen
naar het hoofdkwartier.
We bleven een dag of
drie beneden, bespraken hel
voor en het tegen, maar
dachten er geen enkel
oogenblik aan de expeditie
stop te zetten. Het weer
werd wat gunstiger, het
kraken en donderen daar
boven hield geleidelijk op
en, of 'ti de hoop was, die
ons vleugels gaf, weet ik
niet, maar het was een feit.
dat wij in nauwelijks één
uur do route aflegden van
kamp 1, dat inmiddels
weer was betrokken, naar
kamp 2. De „meneer van
vlak tegenover" had tijdens
onze afwezigheid inder
daad een bezoek aan het
kamp gebracht, bieren daar
wat onheil gesticht en
ijsblokken neergegooid, maar onze „burcht" had
zich schitterend gehouden. Dat gaf ons moed voor
de toekomst. Met nieuwen ijver werd de gletseher-
bodem afgezocht en trokken we heen en weer over
ondergesneeuwde ijsmassa's en sneeuwbruggen, tot
dat liet ons eindelijk gelukte een verborgen door
gang te vinden, die ook voor de dragers te gebruiken
was. We waren blij, dat we het ongezellige kamp 2
konden verlaten, want 't bleek, dat de nachtstormen
een deel van het terras, waarop het was gebouwd,
hadden weggeslagen, zoodat we uit voorzichtigheid
een schrijven achterlieten voor de volgende groep
om hen te waarschuwen het kamp te verplaatsen.
Nu we eenmaal op dreef waren, leek 't wel, of er
geen houden meer aan was, of alle moeilijkheden tot
een minimum waren geslonken en in nauwelijks
Kaait je van. het Himalaya- en het' Karakorum-
gebergte, waarop de stippellijn nauwkeurig
den weg aangeeft die door de expeditie werd
gevolgd vanuit Srinagar.
Nog
anderhalf uur tijd legden we, op 6 Juni, den weg af
naar het op 6200 nieter hoogte gelegen kamp 4.
En hier zitten we thans op betrekkelijk korten
afstand van ons doel.
Daarboven, waar 't glinstert en stuift, ligt kamp
8 en die top, dien twee der onzen, volgens het plan
van don leider, zullen be
klimmen.
Het weer is slechter ge
worden, maar we vinden
beschutting tegen lawines
en koude in de ijsgrotten,
die we hebben uitgehou
wen en die ons terzelfdertijd
als voorraadschuren dienen.
De sneeuw valt sinds 7
•Tuni onafgebroken en de
tocht naar kamp 5 is in
de sneeuw blijven steken.
De expeditieleden zijn
weer afgedaald naar kamp
4 en 3, maar uitstel is
geen afstel. Iedereen is
vol goeden moed om de
laatste etappes zoo spoedig
mogelijk af te leggen, maai
de Nanga Parbat doet zijn
uiterste best om ons klein
te krijgen.
Het wordt een hevig duel
tusschen hem en ons. Wie
zal hot winnen
Zal het morgen beter
gaan en zullen we veilig de
hooger gelegen kampen
kunnen bereiken We ho
pen 't allen, want soms,
als de nevelen vaneen
scheuren en de zon 'n oogen
blik doorbreekt, kunnen
we het. doel zien liggen
en schitteren in de zon.
een kleine paar duizend meter. Een groote
zes duizend liggen al achter ons. Het is bijna nog
maar een stap. Zal de berg ons dien stap, dien laat-
sten stap toestaan.
w.g. MARTIN PFEFFER.
Neen, de berg stond het niet toe.
Dag aan dag hadden do leden der expeditie,
hopend, worstelend, gehouden wat ze met moeite
hadden weten te bemachtigen. De Nanga Parbat
gaf geen krimp. Hij keek neer als een reus op dat
dwergachtig hoopje menschen, die het zich tot taak
hadden gesteld zijn geheimste hoeken te doorzoeken
en de reus slingerde naar dat menselienhoopje den
banvloek van zijn lawines en zijn ijsblokken.
Op 21 Juni verscheen een klein laconiek Reuter-
berichtje, waarin vanuit Simla werd
medegedeeld, „dat de leden der
Duitsche expeditie, die wilden
trachten den Nanga Parbat, den
hoogsten top van het Himalaya-
gebergte, te bereiken, door een la
wine „verrast" waren".
Hardnekkige strijd, taai worste
len en vasthouden, rijke ervaringen
uit het verleden, de wil om te zege
vieren en de elementen te dwingen:
niets van dit alles had kunnen
baten, niets was bestand geweest
tegen de kracht van den bergreus.
Zeven van de acht leden, bene
vens negen dragers, kwamen om
het leven en vonden den witten
dood, daar midden in de ijle
schoonheid van de nevelsluiers van
den Nanga Parbat. De eenige, die
ongedeerd bleef, was dr. Karl Wien,
de leider.
De Nanga Parbat boekte zijn
zooveelste overwinning.