13 jongen was geweest, die uit een klein stadje kwam, begreep hij 't niet goed maar hij kon Harko niets weigeren, en.gaf eindelijk met tegenzin zijn toestem ming. .Maar hij voegde er aan toe „Op zijn aller hoogst zes maanden, Harko Ik heb voor begin winter een nieuwen veldtocht in zin. Ga dus meteen, en zorg, dat je op tijd terug bent, anders riskeer je je leven. Want al stel ik je nog zoo hoog op prijs, ik zie je liever dood en begraven in de kelders van m'n paleis, dan te hooren, dat je 't met een of ander klein koninkje aanlegde." Harko vertrok d is naar zijn stadje in Thracië, tot de grens begeleid door oen bereden wachten daar voorbij trok hij, volgens eigen wenseh, alleen verder, met slechts enkele dienaren. En ik wou, dat ik tijd had, om te vertellen over zijn entree in het Tlira- cische stadje, en hoe hij de deur van zijn ouders huis binnenkwam, en hoe zijn moeder hem niet herkende, en hoe zij toen flauw viel, terwijl zijn vader zoo ge troffen was door dit geluk voor de familie, dat men hem den volgenden ochtend vroeg door de straten zag dwalen met een fleseh in iedere hand, uitroepend, dat hij de koning van Perzië was. Op die delicate bijzonderheden kan ik niet ingaan, want gezegd moet worden Harko beleefde veel groo- ter dingen. Hij werd nu door de voornaamste families van zijn geboortestad ontvangen, en werd hevig verliefd, in vijf dagen tijds nadat hij de stad was binnengekomen. De jongedame was Pantheia, de eenige dochter van den plaatselijken bankier. Zij was zeer schoon om te aanschouwen, en had de fijn ste voetjes en enkeltjes van heel Thracië, zei men, en als zij op de citer speelde en zong voor Harko, had de groote heraut het deerlijk te pakken. Hij was altijd een beetje suf geweest, maar werd dan nog sufferhij zat maar op zijn kussens, opgetogen, suikeren balletjes zuigend, die hij op aandrang van den koning mee had genomen, om zijn stem in con ditie te houden. Zoo gingen de dagen heel gelukkig voorbij, met een vaart als van wilde eenden, en Harko was zoo ver liefd op Pantheia, dat hij er droefgeestig van werd, en zelfs zijn moeder medelijden met hem kreeg. Maar wat Pantheia het meeste dwars zat, was, dat zij een verfijnde opvoeding had genoten, terwijl Harko met de grove hand, als een boerenjongen, was groot gebracht. Zijn stem was te luid. Pantheia's vader kreeg er hoofdpijn van, en ze schalde het huis door op een ontzettende manier. Op zekeren dag vond Pantheia het dan ook maar het beste, openhartig te zijn, en zij sprak Harko als volgt toe ,.Ik hou veel van je, Harko, en ik merk best, dat jij ook van mij houdt. Mijn vader is er niet op tegen, dat wij trouwen, maar hij liad wel graag, dat je meer kwaliteit en minder kwantiteit had, zegt hij. Je bent een beste jongen, met een hart van goud, dat weet ik maar je moet geschaafd worden. Duid je mij mijn woorden kwalijk, Harko V' Harko antwoordde ontkennend hij gaf zelfs toe, dat hij een ruwe bonk was, niet gewoon aan de ver fijndheden van een deftig bestaan, en dat hij niets liever wenschte, dan gevormd te worden tot betere manieren. „Dat is goed gesproken," hernam Pantheia, „en ik heb je des te liever om je goedhartigen eenvoud en je bereidwilligheid, om te leeren. Nu heb ik toevallig een boek in huis, geschreven door een zekeren Aemi- lius Postus, een autoriteit op het gebied der omgangs vormen. Vind je goed, dat ik je daar een paar hoofd stukken uit voorlees f" „Ja, graag," antwoordde Harko. Nu de schoone Pantheia haalde het boek, en zij kwam naast Harko zitten (die overweldigd werd door den geur van heur haar en de bedwelming liarer nabijheid) en las hem 't een en ander voor, met haar zachte melodieuze stem, dat hierop neerkwam een welopgevoed jongmenseh moest niet als een wilde man op zijn eten aanvallen, maar wachten, tot hij bediend werd hij moest niet gaan zitten, vóór de dames zaten, en dan moest hij een ongedwongen, maar niet vrijpostige houding aannemen, en wachten tot 't stil was, voor hij begon te spreken en vooral zijn stem moest ongedwongen, ingehouden en wel luidend klinken, en niet aan 't galmen slaan. „Dat is allemaal heel mooi," antwoordde Harko eerlijk, „maar ik heb van nature een luide stem. Be grijp je niet, dat ik juist daóraan mijn baantje bij den grooten koning te danken heb Hoe zou ik een bekwaam heraut kunnen zijn, als ik niet galmde „Ik begrijp het volkomen," antwoordde Pantheia, „maar mij dunkt, als je echt van me hield, kon je in particulier gezelschap den omvang matigen, en naar hartelust galmen, als je je werk als heraut doet." „Ik weet niet, of dat zou kunnen, maar ik wil 't wel probeeren," zei de eenvoudige knaap. „Als je 't mij leeren kimt, zal ik nog meer van je houden dan ik nu al doe, als dat mogelijk is." „Zeg eens pie-piep, Harko, net zoo zacht als ik." Waarop Pantheia de fluweelen lettergreepjes uitte met de zachte teerheid eener tortelduif. „Pie-piep," antwoordde Harko, naar het best ver mogen zijn leerares nabootsend maar hij had zijn stem niet in zijn macht Pantheia sprong ver schrikt op bij het resultaat. Maar Pantheia liet zich niet uit het veld slaan, en met een glimlach van hoop murmelde zij „Ik zal doorzetten, tot het lukt." Terwijl Harko aldus, in dat kleine Thracische stadje, zich overgaf aan het innig spel der eerste liefde, zat de groote koning vol spanning op zijn terug keer te wachten. Wrevelig korf hij op zijn kalender de dagen af en eindelijk zond hij een vertrouwden bode naar Thracië, om Harko te bespionneeren, want hij was bang, dat een andere koning den onnoozelen reus zou overhalen, bij hem in dienst te treden. Maar de boodschapper kwam terug en had niets ergers te rapporteeren, dan dat Harko bezig was, zich een vrouw aan te schaffen. „Pff Als dat alles is lachte de groote koning, geheel opgelucht. „Hij kan voor mijn part zooveel vrouwen nemen als liij wil, als hij maar volgens af spraak hier terugkomt. Een paar lastige^ vrouwen hebben is zelfs wel goed dat staalt het karakter, dat weet ik uit ondervinding." De groote koning had namelijk tweeëntwintig vrouwen, en die konden niet altijd vrede houden onder elkaar. Nu gebeurde het omstreeks dien tijd, dat de ko ning van Egypte en de koning van Indië een beleefd heidsbezoek brachten aan den grooten koning van Perzië, en de drie zwoeren elkaar eeuwigdurende vriendschap en toen begonnen zij, volgens koninklijk gebruik, te snoeven op hun bezittingen. De koning van Egypte sprak zoo terloops zijn meening uit, dat hij meer gouden bekers bezat dan eenige andere levende koning, al wou hij natuurlijk niet groot gaan op geld en toen zei de koning van Indië, dat hij niet zooveel gaf om gouden bekers zijn specialiteit waren pauwen, en hij dacht werkelijk, dat er nergens zulke fraaie exemplaren bestonden, als hij had. Op zoo'n kans nu had de groote koning van Perzië al geloerd en opeens zei hij, met een kwasi-onverschillig gezicht „Ik geef geen zier om uw bekers en uw pauwen, heeren. Zeg me maar liever eens zit u nogal goed in uw herauten V' Beide heerschers antwoordden, dat zij in 't bezit waren van buitengemeen puike herauten zij meen den zelfs, dat hun herauten de hardste stemmen en de kwaadaardigste gezichten hadden van al hun collega's. „Nou," zei de koning van Perzië, „ik geloof graag, dat uw herauten best zijn. Wat zou u er van zeggen, om eens een wedstrijdje te houden tusschen onze beste herauten, om te kijken, wie nu feitelijk de ste vigste stem bezit t Mijn beste kracht is op 't oogen- blik met vacantie, maar als de heeren zin hebben, kunnen we hier vandaag over drie maanden een wed kamp houden. Wat dachten de heeren op hun favo rieten te zetten t" De koning van Indië, een trotsch en naijverig monarch, verwedde drieduizend talenten zilver, drie zijner prachtigste pauwen en een twintigtal olifanten, dat zijn heraut iederen anderen heraut zou overwin nen en overschreeuwen, die tegen hem werd uitge bracht. Waarop de koning van Egypte zei, dat hij een betrekkelijk arm man was, maar toch dorst hij gerust een gelijk aantal talenten, benevens vier duizend slaven en een half dozijn der schoonste slavinnen in te zetten. Hierop lachte de groote koning een heimelijk lachje, overtuigd, dat hij een aardig stuk vóór had, en hij zei„U bent mijn gasten, heeren, en als ik menschen ontvang, kijk ik op geen kosten. Wat 't geld betreft, daar doe ik drieduizend talenten bij vervolgens leg ik duizend Cretenzer boogschutters

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 13