MET EEN AUTO VAN PERZIE
NAAR AFGANISTAN
Een moordend eentonige weg Nijpend
gebrek aan benzine
TO
De karavanserai bij Kers hun.
UIT HET REISJOURNAAL
VAN AUTO-AVONTURIERS
Toen wij aan enkele Europeesche vrienden in
Teheran, de hoofdstad van Perzië, mededeel
den, dat wij van plan waren in aansluiting
aan onze reis door Perzië een autotocht door Af-
ganistan te maken, raadden
zij ons zonder uitzondering
dit voornemen af, gezien de
tallooze, haast onoverkome
lijke moeilijkheden, die ons op
'n dergelijke reis stonden te
wachten. Toen zij zagen, dat
wij toeh vast besloten bleven den autotocht te
maken, gaven zij ons den raad de Noordelijke route
te kiezen en den karavaanweg over Meschhed naar
Harat te volgen, daar de Zuidelijke route vanuit
Scharhi i Salmi door de meedoogenlooze zout-
woestijn loopt.
Een weinig ontmoedigd door de sombere voor
uitzichten begonnen wij de reis en namen de Noor
delijke route over Meschhed. Wij passeerden hon
derden kameelen en vele karavanen, doch slechts
zelden zagen wij een auto op den weg. De enkele,
die wij voorbij reden, warén nog vrachtauto's, be
mand met soldaten.
Wij hadden voor onze twee auto's Perzische
chauffeurs gehuurd, die beter dan wij met de
gesteldheid van de wegen op de hoogte warén en
tevens konden dienst doen als tolken. De weg ver
keerde in een ellendigen toestand. Hij zat vol diepe
kuilen en gevaarlijke scheuren, zoodat wij slechts
met '11 langzaam tempo konden rijden.
Wij kregen na twee dagen gebrek aan benzine en
hoewel de chauffeurs ons verzekerd hadden, dat
wij geregeld militaire auto's zouden passeeren, die
ons aan benzine konden helpen, hadden wij nog
geen enkelen auto ontmoet, die in staat bleek ons
tekort aan te vullen.
Op onze vraag, waarom de karavaanweg geregeld
door militairen werd geïnspecteerd, daar er toch
geen oorlog dreigde, trok de chauffeur een geheim
zinnig gezicht. Hij verklaarde, dat dit geschiedde
om de "rooverbendendie de wegen onveilig maak
ten, af te schrikken, maar wij voelden, dat hij öf
de eigenlijke bedoeling van dit militaire vertoon niet
wist of haar voor ons wou verzwijgen. De tocht was
moordend eentonig. Steenen en nogmaals steenen,
alles bedekt met '11 warme, grauwe stoflaag. Ner
gens een boom, nergens een huis of een panorama,
dat een oogenblik boeide het eenige teeken dei-
beschaving was de telefoonlijn langs den karavaan
weg, die de militaire posten onderling verbond.
Tweemaal hadden wij reeds op zoo'n militairen
post overnacht en wij waren zoo gelukkig de man
schappen bereid te vinden onzen benzine-voorraad
aan te vullen. Wij hadden nog geen panne gehad,
een bewijs, dat ons materiaal in prima conditie ver-
keerde.
HU de Afgaansche grens
Ten laatste, 11a een moeizame reis, zagen wij op
een schroeiend heeten middag, in de stof-doortrilde
wazige verte een klein gebouw opdoemen, dat ons
aanduidde, dat we (1e Afgaansche grens genaderd
waren. Het was inderdaad ook 't geval. Enkele
grensbeambten kwamen op hun dooie gemak naderbij
geslenterd en vroegen 0111 onze passen. Enkele
nieuwe stempels erop en deze formaliteit was weer
vervuld. Onze bagage trok hun bijzondere aan
dacht. Het gebeurde maar zelden, dat '11 auto de
grens passeerde. Tien tot twaalf per jaar, zeker
niet meer.
Den chauffeurs werd liet
aanvankelijk niet toegestaan
de grens te passeeren, daar
hun papieren niet volledig'
waren, echter wat zilvergeld
deed wonderen en de slag
boom werd omhoog gedraaid:
wij reden Afganistan binnen. De weg bleef precies
hetzelfde, alleen de, telefoonlijn ontbrak.
Goed en wel de grens gepasseerd werd de kara
vaanweg plotseling doorsneden door een beek, die
naar schatting een twintig meter breed was. Er
was geen lirüg, wij moesten met de auto's door t
water.
De chauffeurs verzekerden ons, dat er absoluut
geen gevaar aan verbonden was, dat het water
ondiep was en dat daar ter plaatse alle karavanen
passeerden. Dof brommend trokken de motors aan.
Het water spatte hoog op, tergend langzaam na
derden wij het midden, toen plotseling onze tweede
auto, waarop al onze bagage zat verpakt, in een
diepen kuil zakte en bleef steken. V ij sprongen er
allen uit en waadden door 't water. We probeerden
met vereende krachten de chauffeurs meegere
kend, waren we zes in getal den wagen uit den
kuil te duwen, maar er was geen beweging in te
krijgen. Bovendien helde de bagage gevaarlijk over
liet bleek, dat de veeren gebroken waren en
(laar ter plaatse moesten worden gemaakt
I11 de verschroeiende middaghitte begonnen we
alle bagage af te laden en naar den overkant te
dragen. Toen slaagden we erin den auto op den kant
te krijgen, we duwden hem naast den karavaan
weg en zetten ons aan den vermoeienden arbeid.
Gelukkig hadden we een paar reserveveeren bij ons.
Toch begon de duisternis reeds te vallen, voordat
wij weer konden verder trekken. Een kameelkara-
vaan, die wij dien middag op eenige kilometers
-voor de Afgaansche grens hadden gepasseerd, had
ons ingehaald, terwijl we den auto aan 't repareeren
waren. Zij trok nu voor ons uit, door de duisternis
omhuld.
Het schot in den nacht
De motoren bromden weer hun eentonig gezang.
Wij hadden de koplampen op, want 't was volslagen
duister en de weg uiterst gevaarlijk. Wij wilden met
alle geweld (le grenskaravanserai bereiken, de open
bare herberg voor karavanen, om daar te over
nachten. De weg steeg voortdurend. Wij zaten zeker
1800 meter boven den zeespiegel, toen, na een
scherpe kromming in den weg, wij plotseling op de
kameelkaravaan stieten, die wij dien middag reeds
gepasseerd waren. Wij hoorden '11 wild en lang
gerekt gehuil, korte, nijdige schreeuwen, het doffe
trappelen van pooten. De kameelen waren door 't
verblindende koplicht schichtig geworden en slechts
met uiterste moeite gelukte het den drijvers de
dieren in toom te houden en voor ons ruimte te
maken, zoodat we konden passeeren.
Het was reeds diep in den avond, wij naderden
't einddoel van dezen afmattenden dag.
Opeens, geheel onverwachts, begon onze chauf
feur te remmen, 't Geschiedde zoo snel, dat de tweede
auto bijna tegen ons opbotste. Wij hadden buiten
enkele kreten gehoord, maar dachten, dat we weder
om een karavaan naderden. Toen we echter 't ver
schrikte gezicht van onzen chauffeur zagen, merkten-
wij, dat er iets anders aan de hand was. De man wees
naar buiten, wij keken scherper toe en zagen een
man tegen 'n vooruitspringende rots geleund, die
een. geweer op ons gericht had. Het staal flikkerde
in 't schijnsel van onze lampen.
Wij waren 'n oogenblik verlamd van schrik.
Onze chauffeur riep den roover iets toe in 'n dia
lect, dat wij niet verstonden en beduidde ons toen
kalm te blijven. De roovers zouden ons met rust
laten als we genegen waren losgeld te betalen, 't
Schijnt, dat een van ons op 't. hooren hiervan 'n
onvoorzichtig gebaar maakte, want vlak daarop viel
een schot en '11 kogel suisde rakelings over ons heen.
Er zat niets anders op dan te betalen. Nog drie andere
roovers waren te voorschijn gekomen, maar de man,
dien wij 't eerst gezien hadden, scheen de aanvoerder
te zijn en hij nam 't losgeld in ontvangst. Met '11
bedrag van vijfentwintig gulden konden we „on
gehinderd" onzen weg vervolgen
De roorer laat zich fotografeeren
Toen de roover 't geld eenmaal in z'11 smerige
lompen had opgeborgen, werd hij de vriendelijk
heid in persoon, 't Brutaalste van dit voorval was
wel, dat wij den volgenden dag hem in de karavan-
sera ontmoetten. Hij kwam met 'n lach naar ons
toe en liet zich door ons met z'n oeroud geweer in
de hand fotografeeren.
Een eigenaardige methode 0111 vreemdelingen
welkom te heeten
Wij hadden de herberg om twaalf uur 's nachts
bereikt. We hadden slechts behoefte aan slapen en
drinken, te uitgeput als we waren om nog op eten
te wachten. Wij legden ons neer op harde stroo-
zakken, ons door een soort kellner aangewezen. Te
moe, 0111 ze eerst 'ns critiseh te inspecteeren, vielen
wij meteen in slaap.... een nalatigheid, waar we
den volgenden dag spijt van hadden, daar onze huid
op tal van plaatsen bedenkelijke sporen vertoonde
van nachtelijke bezoekers, die bij duizenden in 't
stroo verborgen zaten
Bij daglicht keken wij 't hotel wat nauwkeuriger
aan. 't Werd schijnbaar druk bezocht,'want de bin
nenplaats wemelde in 't vroege morgenuur van ka
meeldrijvers. Wij lieten ons „Redjang" opdienen als
ontbijt, 't Goedje zag zwart, 't smaakte als sterk ge
kruide broodsoep, was zeer warm, maar 't liet zich
toch beter „verwerken" dan we op 't eerste gezicht
veronderstelden.
Terwijl we nog zaten te eten, kwam een Af
gaansche beambte op ons toegestapt, die van onze
aankomst gehoord had. Teneinde ons tegen roovers
te beschermen, zou hij een militair geleide te onzer
beschikking stellen. Wij vertelden hem niet, dat
we met de roovers reeds kennis hadden ge
maakt en 't geleide wezen wij vriendelijk van de
hand. Vervolgens toonde hij groote belangstelling
voor onze bagage, mompelde iets van invoerrechten
voor automobielen, die wij te betalen hadden, maar
een zilverstuk deed hem verder zwijgen en schielijk
in de herberg verdwijnen.
Wij namen dien dag rust en besloten onze auto's
grondig 11a te kijken.
De eerste kennismaking met Afganistan was ge
schied en wij moeten eerlijk bekennen, dat 't
tevens het meest romantische gedeelte was van de
gelieele reis.
Tegen een vooruitspringende
rots stond een man.