DE MAK MET HET BLAEJWE MASKER t>en a|g u p)ug ;lig u me floor ANTHONIE MORTON 22 VIERDE VERVOEG fk kan me uw standpunt vol komen indenken," zei Septi mus Lee, ,.en ik vind 't ellendig voor u. U bent ver zamelaar, u dacht een zeldzaam stuk in handen te krijgen nu gaat 't uw neus voorbij. Ik bied u zoo ernstig mogelijk mijn excuus aan, meneer Man nering, maar ik ben bestolen." Mannering bleef hem oven aan zitten staren, wreef toen spijtig langs zijn kin. „Ik begin waarachtig te gelooven, dat 't waar is Maar ik snap er niets van, meneer Lee. Buiten u en mij was er maar één persoon in Engeland, die iets van 't, halssnoer afwist, 't Lijkt me. „lk.denk er precies zoo over," zei Lee. De klank van zijn stem was zijig, en toch school er een onder toon in, dien Mannering niet begreep. „Toch ben ik bestolen, 't Is natuurlijk mogelijk, dat anderen '1 zelfde gerucht gehoord heb- niet kwalijk neemt. Mannering haalde zijn schouders op, glimlachte,.nam zijn hoed en handschoenen. Hij werd buiten het kantoor geleid door den bediende, die op het bellen van Lee was binnengekomen. Dat was achter den rug. .Zoo," redeneerde Mannering, toen hij het Strand inwandelde onder den witten gloed van de zon, „wat wéét meneer Lee nu of wrat gist hij 'l Ik ben niet heelemaal gerust over dien man. Hij was een beetje anders vandaag. Hij hield zich natuurlijk in, maar hij was anders." Er gebeurden de volgende twee minuten twee din gen, die Mannering vertelden, wat hij weten wou. Het waren allebei onschuldige dingen, die regelrecht samenhingen met elkaar en op geenerlei wijze met den Baron,of met. den heer Septimus Lee. Maar. Extra-middageditiesbrulde een kranten- venter in zijn oor. „Middag-edities," kwam vlak daarna een andere stem. Het verschil tusschen de twee stemmen was koddig. Mannering keek de beide mannen aan. De een was pud, met scherpe trekken, in vuile lompen gekleed de ander was jonger, schamel maar netjes gekieed, hij had een nogal intelligent gezichtontevreden misschien, maar intelligent. ..Dus hij verdraait zijn stem," dacht Mannering, als 't hem te pa» komt. Eigenaardig." Een half uur later bekeek hij de Rosa-parels, zich afvragend, hoe hij ze van de hand zou kunnen doen. Onmiddellijk rezen twee der grootste problemen van zijn nieuwe bestaan voor hem op hoe hij verknopen moest, wat hij gestolen had, en hoe hij zich kon ver zekeren. dat hij echte steenen had en geen valsclie. Hij begreep, dat er verband bestond tusschen die twee problemen. Had hij eenmaal een betrouwbaren kooper of heler gevonden, dan had hij meteen een bevoegden keurder zoo iemand zou geen namaak voor écht koopen. Heelemaal bevredigend was het niet, maar hij kon 't daar voorlöopig mee doen. Hij dacht aan Spat Leverson, die een paar kleine sieraden van hem gekocht had vó6r hij, Spat, het ongeluk had, in Bristow's handen te vallen. ..Klein goed kan ik wel hebben," had Spat hem gezegd, „maai- als u ooit grootere dingen hebt, moet u niet bij mij zijn gaat u dan maar eens naar Levy Schmidt." Toen had Marmering even gelachen, want Levy had spat ^aanbevolen. Bovendien hadden verschillende hoeren van het vak hem gewaarschuwd, Levy Schmidt te schuwen ais de pest. Levy werd aangezien voor een politie-spion. Dat had Leverson ook gezegd. „Hij lapt, de kleintjes er wol eens in," had Spat Leverson erkend. „Hij stuurt de politie op de krui meldieven af, maar de grootere lui houdt hij in eerc. Geloof mij maar. 't Is best in orde met, Levy Schmidt, als u groot goed hebt." Met de Kenton-broche had Mannering een proef op Levy genomen. Inspecteur Bristow meende, dat Winnaar ran tlm IAppineott' prijs ran 7'tOO tlallar KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE John Mannering dort een huwelijksaanzoek aan de lieftallige Marie Ovemdon. maar wordt afgewezen, omdat zijn financieele omstandigheden niet bepaald gunstig zijn. Na deze teleurstelling begeeft hij zich naar Londen, waar hij dom1 spelen en fuiven ver getelheid tracht te zoeken. Het restant van zijn kapi taal smelt nu weg als sneeuw voor de zon. Lord Fauntley, die in de meening verkeert, dat .John Mannering zeer rijk is, noodigt hem te zijnen huize en stelt zijn dochter Lorna, een kunstschilderes, aan hem voor. John toont warme belangstelling voor de ongeëvenaarde collectie edelsteenen, welke lord Fauntley beziten die in een speciale kluis is opgeborgen. Hij slaagt erin het geheim van de safe Ie vernemen en langzaam rijpt het plan in hem de kostbare juweelen te stelen. Hij deze inbraak wordt hij op heeterdaad betrapt door Lorna. H ij neemt ijlings 'de vlucht en Iaat de sieraden achter. Manne ring gelooft niet,, dat zij hemherkend heef1. Alsof er niets gebeurd is, noodigt hij haar den Volgenden avond uit te gaan dansen. Inspecteur Hristow van Scotland Yard wordt belast met de opsporing van een Kenton-broche, welke op zonderlinge wijze in een dancing bij een der gasten ontvreemd werd. Hij wendt zich tot een Londenschen opkooper, die het juweel inderdaad in zijn bezit heeft, en ontmoet daar toevallig John Mannering. Mannering weet. zich uit ile voelen Ie maken, door gebruik van een gas-revolver. Kr doen zich steeds meer gevallen voor van berooving in de Londensche society-kringen. Scotland Yard staat voor een raadsel. Toevallig komt Mannering te weten dat de beroemde Rosa-parels, die destijds in Amerika gestolen zijn, zich in 't bezit bevinden van den Londenschen geldschieter Septimus Lee. H ij biedt hein een hoog bedrag voor hef snoer, doch steelt 't uit het h uis van Lee een dag voor de overdracht, zal geschieden. Levy den man met de sportpet verraden had, maar dat was niet zoo. Hij had een rol gespeeld, hem door Mannering voorgezegd en daardoor den detective compleet om den tuin geleid. Met andere woorden, Spat Leverson had gelijk gehad. Natuurlijk dacht Mannering in verband met de Rosa-parels aan Levy Schmidt. Levy zou er waar schijnlijk niet meer dan vijfduizend pond voor willen geven, maar Mannering's fondsen hadden op dat moment nijpende behoefte aan aanvulling. Hij wou de parels liever aan Levy verknopen voor de helft van de waarde en op staanden voet geld krijgen, dan wachten tot hij iemand vond, met wien hij recht streeks zaken kon doen. Trouwens - rechtstreeks zaken doen in een geval als dit kon onvoorziene ver wikkelingen opleveren 't was dwaas, overbodige risico te nemen. „Dus Levy," zei Mannering, en hij liet de parels op tafel liggen, terwijl hij voor zichzelf thee zette op de flat, die hij als schuiladres gebruikte de ar;sto- craat John Mannering woonde in 't Elan-hotel minder kon hij niet voor zijn naam. Dien avond om acht uur stond er een man met een sportpet nabij het pandjeshuis van Levy Schmidt op den Mile-end-road te wachten tot de pandjesbaas, grijs en gebogen en zichtbaar vermoeid, zijn zaak verliet en langzaam voortliep naar de dichtst,bije tramhalte. De man met de sportpet volgde hem, zelfs in een wagen, die naar Aldgate ging. Te Aldgate klom Levy er uit,, de man met de sportpet sprong nog juist op tijd van de train, om Levy ergens te zien verdwijnen, waar hij heelemaal niet, scheen te hooreri in de Orient Turksche Baden. De man met, de sportpet wachtte op een hoek te genover de badinrichting van die plek kon hij beide ingangen van het gebouw overzien. Tweemaal keek een politieagent hem wantrouwig aan, en om achterdocht te ontgaan keek hij den tweeden keer vierkant in het gezicht van den ordebewaarder. „Ik plak hier nogal, hè V' zei hij. „Ze werkt daal' aan den overkant Ze zal er wel gauw uitkomen." De agent glimlachte sentimen teel, terwijl hij doorliep. Twee minuten later kwam er een Daimler voorrijden, bestuurd door een forschen kerel met een chauffeurspet en blauwe uniform. Nog vijf minuten later kwam de heer Septimus Lee de badinrichting uit, en liep snel naar de Daimler. ..Da's tenminste een meevallertje," mompelde de man met de sportpet. „Als je er nu niét goed door heen komt, is 't je eigen schuld, John Mannering Want Septimus Lee en Levy Schmidt waren één en dezelfde persnon Marmering had een lijstje opgemaakt van opkon pers van gestolen goed algemeen bekend*onder den titel „helers". Mannering had niet, veel zin, bij die heeren aan te gaan met de koopwaar, waar de politie naar uitkeek. Buiten Levy Schmidt konden er nog méér verklikkers zijn, van klein of groot goed zeker kon hij van hen niet, zoo'n medewerking ver wachten, als hem van Levy's kant ten deel was ge vallen. Hij dacht veel na over de dubbele persoonlijkheid van den ouden man. Diens geslepenheid was zeer groot en te diep, om tegen op te kunnen. voor- loopig. Als pandjesbaas en heler zou Lee voorzichtig uit zien naar do Rosa-parels als financieel leider van de Severell-trust zou hij Marmering waarschijnlijk angstvallig nagaan. Marmering was, die eerste maarrden, niet voldoende zeker van de werking zijner sportpet,-vermomming. Hij zou dus iemand anders moeten hebben. Mannering besloot, naar een zekeren Gra'ysón te gaan, iemand die een pakhuis hield. Grayson beheerde, twee of drie kustvaartuigen, die goederen losten aan zijn pakhuis in Londen-oost err dan weer vracht innamen voor het noorden van Engeland, soms ook voor Holland. Hij was er voor te vinden, gestolen goed van 't 6e,ne land naar 't andere te smok kelen. Spat Leverson had gezegd „Hij zal je bezwendelen. Levy zit op den penning, maar Grayson zal je nog, harder knijpen. Maar hij is te vertrouwen." Drie dagen na de inbraak bij Septimus Lee betrad eetr man met een zeer donker, gespierd voorkomen het kantoor in liet pakhuis van Grayson Pingel Grayson en vroeg naar den baas. Met het oog op de veelzijdigheid van zijn zaken had Grayson zich tot regel gesteld, iedereen, die kwam, te woord te staan dus de gespierde man werd in zijn privé- kantoor toegelaten. „En V' dreunde Grayson. „Wat wou je hebben Werk De ander schudde het hoofd. Zijn kastanjebruine pogen keken knorrig; hij sprak met 'n grove, moei lijke stem, alsof hij aan een licht spraakgebrek leed. Hij zag er uit, alsof hij voortdurend in angst zat,, dat hij in een val zou loopen. Niemand zou hem herkend hebben als John Mannering. „Nee," bromde hij. „Ik kom van Spat. Ken u Spat V' Grayson knoop zijn kleine oogjes half dicht, 't. Bezoek van een man, die door Spat Leverson ge stuurd werd, kon maar één ding beteekenen. Mannering voelde, dat, hij vorschend bekeken werd; Gravson probeerde aanstonds zich te herinneren of hij den man al eerder gezien had. „Nooit van mijn leven gezien," dacht Grayson. „Uit 't noorden afkomstig, aan zijn spraak te hooren. Dik gezicht, voile lippen passen niet, heelemaal bij zijn oogen, zou ik zoo zoggen, maar misschien ook weer wel." Hij bleef een minuut, zwijgen, een opzet telijke proef op de zenuwen van den ander maar de groote kerel leek in staat, zijn blik met een eeuwig staren te beantwoorden. „Wat is er met Spat vroeg hij eindelijk. „Hij is er voor een jaar of twee van tusschen. Opeens grinnikte de zwaargespierde, toen kwam

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 22