EEN LIEF KINDERJURKJE n VOOR DEN LEEFTIJD VAN 4 JAAR 36 en wordt ieder deel verder afzonderlijk af gebreid. Voor de rechterhelft mindert men bij de 50e, 51e en 52e naald aan de zijde van den hals telkens 4 st. De minderingen voor de schouders worden op dezelfde wijze uitgevoerd als voor het voorpand werd beschreven. De linkerhelft wordt op dezelfde wijze als de rechterhelft gebreid. Rechtermouw. Men begint met een opzetrand van 57 st. (19 cm.). Hierboven breit men het zelfde patroontje als van het rokje. Bij de 12e en bij iedere 6e volgende naald meerdert men aan weerszijden 1 st. tot en met de 60e naald, dus in het geheel 9x meerderen. Dan heeft men 75 st. op de naald en het werk is nu 15 cm. hoog. Men begint nu met den kop van het mouwtje en kant hiervoor bij de 61e, 62e en 63e naald aan weerszijden telkens 2 st. af. Vervolgens bij de naalden 65, 66, 67, 69, 70, 71, 73, 74, 75, 77, 80, 83, 85, 86, 87, 89, 90 en 91 telkens 1 st. afkanten en bij de naal den 93, 94 en 95 telkens 2 st. afkanten. Bij de volgende naald worden alle st. in één keer afgekant. Linkermouw. Deze wordt op dezelfde wijze gebreid als de rechtermouw. Kraagje. Men zet voor het kraagje 72 st. op en breit het in heen- en teruggaande naalden geheel r. Het moet 5 cm. hoog zijn. Het in elkaar zetten van het jurkje. Alle deelen worden een weinig vochtig ge maakt, op het knippatroon (zie teekeningen) gespannen en met spelden vastgestoken. Zijn ze droog, dan aan elkaar naaien. Het midden van den kop van de mouw moet precies op den schoudernaad vallen. Het mouwtje wordt on deraan tot op de wijdte van den arm ingerim- peld en met 2 toeren vasten omgehaakt. Voor onze kleine peuters zijn die aardige hang- jurkjes gewoonlijk wel het leukst om te dragen, want zoo'n kort pasje met een lang, meer of minder wijd vallend rokje geeft aan het geheel iets aardigs en kwieks. Het model van onze afbeelding werd uitgevoerd in een aardig nopjespatroon en gebreid van ongeveer 200 gram mooie zephirwol met 2 lange stalen brei naalden nr. 2 y2. Voordat wij met het jurkje beginnen te breien, maken we eerst een proeflapjehiervan moeten 30 steken in de breedte 10 cm. zijn, terwijl 40 naalden in de hoogte eveneens 10 cm. moeten zijn. Voorpand. Men begint onderaan bij het rokje met een opzetrand van 131 steken (43 cm.) en breit le naald (achterkant van het werk): 1 lrecht (r.van den volgenden st. (steek) 3 st. breien (dit doet men door met de rechterbreinaald van links naar rechts vóór in den st. te steken en den werkdraad als een lusje door te halen dan steekt men met de rechterbreinaald van rechts naar links in den achterkant van denzelfden st. in en haalt den werkdraad ook weer als een lusje door en vervolgens steekt men nog eens, maar nu weer van links naar rechts, vóór in denzelfden steek en haalt den werkdraad weer opnieuw als lusje door, waarna men den st., waaruit men de 3 steken gebreid heeft, van de naald laat glijden). Vanaf telkens herhalen. De naald eindigt met 11 r. 2e naald (voorkant van het werk) 11 r., 3 a. (averecht). Vanaf telkens herhalen. 3e naald (achterkant) 11 r., 1 omsl. (omslaan) waarvoor men den draad van voren naar achteren om de naald legt, 3 r., 1 omsl. Vanaf herhalen. 4e naald (voorkant): 11 r., den omsl. verdraaid breien (dit doet men door met de rechterbreinaald van rechts naar links in het achterste gedeelte van den omsl. te steken en den werkdraad als lusje door te halen), 3 a., den omsl. verdraaid breien. Vanaf herhalen. 5e naald (achterkant) r. 6e naald (voorkant)11 r., 5 a. Vanaf herhalen. 7e naald (achterkant)11 r., 5 r. te zamen breien. Vanaf herhalen. He12e naald: als de 5e naald. 13e naald: Vanaf deze naald worden de noppen ver sprongen, zoodat zij precies tusschen 2 noppen van den len noppentoer komen te liggen. In de 14e tot en met de 168e naald mindert men tevens aan weerszijden telkens 1 steek bij iedere 14e naald, dus in het geheel 12 x minderen. Op het einde van de 168e naald is het rokje 42 cm. hoog en heeft men 107 st. op de naald. Nu begint men met het pasje te breien en wel als volgt le naald: 2 r., 2 a. Vanaf herhalen. 2e naald: als de le naald, maar de st., die in de le naald r. gebreid zijn, nu a. breien en omgekeerd. De le en 2e naald telkens herhalen en tevens vanaf de 3e tot en met de 8e naald aan weerszijden bij iedere naald telkens 2 steken minderen voor het armsgat. Bij de 16e naald begint men met het splitje van den hals. Daartoe worden de steken in twee gelijke deelen verdeeld en ieder afzonderlijk op een breinaald gezet. Vanaf deze naald wordt ieder gedeelte van het pasje verder afzonderlijk gebreid. Voor de rechterhelft begint men bij de 36e naald met den hals. Daartoe worden aan de zijde van het splitje bij de 36e, 37e, 38e en 39e naald telkens 3 st. afgekant en bij de 40e, 41e en 42e naald telkens 1 st. afgekant. Voor den schouder kant men aan de zijde van het armsgat bij de 44e tot en met de 52e naald bij iedere naald telkens 3 st. af. Voor de linkerhelft zet men voor het overslagje van het split eerst nog 6 st. opnieuw op. Dan deze helft op dezelfde wijze breien als de rechterhelft, doch bij de 36e naald in plaats van 3 st. nu 9 st. ineens voor het begin van den hals afkanten. Rugpand. Dit wordt op dezelfde wijze als het voorpand gebreid. Men breit echter in dit gedeelte geen split, terwijl men bij de 50e naald met de minderingen voor den hals begint. Daartoe wordt het werk in twee gelijke deelen verdeeld HierbovenMouw. Links het voorpamd. Rechtshet rugpand Kraagje.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 36