Belangrijke uitvindingen, hun romantische en tragische geschiedenis DOOR FR. LORENZ I. DE KLEINE JENNY Es war einmal. Gemoedelijke huiselijke bezigheid: het spinnewiel. Geen gegons van motoren of geronk van zware machines, geen oorverdoovend snor ren van honderden klosjes tegelijk, maar het rustig-stiUe gezoem van het spinnewiel binnenskamerspoëzie van den huiselijken arbeid. En thans.... De hoogeschool der weeftechmiék. Mechanisch wentelen en bollen de klosjes rondom hun stalen assen in eindeloos 'gedram. De memch kijkt toe en con troleert critisch het werk der machine. Steeds meer, steeds sneller is de eisch der ■moderne techniek cn 't menschelijke vernuft heeft zich allerwegen aan dien eisch aangepast. EUREKA „EurèkaJ" Ik heb 't gevonden! Dat teas H magische woord, dot een 200 jaar voor onze tijd rekening de groote Grieksche wis- en natuurkundige Archimedes uitriep, toen hij eindelijk de oplossing had gevonden van een moeilijk probleem. Tal van anderen hebben Archi medes zijn „Eureka" kunnen nazeggen, met dit verschil alleen, dat Archimedes en velen met hem dezen verlossenden uitroep hebben kunnen slaken na een rusteloos zoeken en speuren terwijl menig ander uitvinderis geworden ondanks zichzelf, daartoe gepromoveerd door een blind toevalIn eenige interessante artikelen brengen wij voor onze lezers het relaas van bepaalde merkwaardige uitvindingen, die een Eurekazijn uit 't verleden, een Eurèkadat vaak 'n tra- gischen Mank had en geen of weinig gehoor vond in de ooren der tijdgenooten, maar, onster felijk als het werk der uitvinders zelf, is blijven natrillen in de gedachtenis van het nageslacht. Het spinnewiel snort. Een klein meisje slaapt aan zijn voet, de beenen hoog tegen het lijf getrokken, alsof het kind in de buurt van liet katoengaren bescherming zoekt voor de koude, die met de schemering het vertrek is binnengedrongen. Onvermoeibaar snort het spinnewieleen bleeke vrouw zit er aan en spint met klamme, weeke vingers, en een man loopt met zware schreden heen en weer, heen en weer. Hij wacht er op, dat zijn vrouw hem gesponnen garen voor zijn weefstoel zal bezorgen. Al lang heeft hij den kleinen voorraad verwerkt, dien zij gesponnen heeft en zijn machine moet rusten. „Schiet op!" zegt hij, meer ongeduldig dan toornig en hij krijgt hetzelfde antwoord als altijd, wanneer hij zijn vrouw tot spoed aanzet„Man, ik kan niet vlugger James Hargreave blijft staan. Hij zucht. Zesmaal zooveel garen en meer nog zou liij kunnen ver werken, als hij maar genoeg kon krijgen. Maar hij is arm en hij kan geen andere handspinners als hulp krijgen dan zijn vrouw, maar wat zij aan garen af levert, is steeds zoo weer opgeweven. Dan moet hij wachten en in de kamer op en neer loopen dan lijkt het bestaan nog onzaliger dan van den weefstoel uit bekeken, waaraan je zit en werkt eii je plezier hebt om je bezigheid. Als James Hargreave werkeloos op en neer loopt, dan ziet hij alles scherper en onverbiddelijker dan anders dat de zieke vrouw niet lang meer aan het spinnewiel zal zitten en dat het kind haar ziekte geërfd heeft. De kleine Jenny, die al door het ver trouwde snorren van 't wiel in 'n korten, armzaligen slaap gesust is. Als zijn vrouw gezond was en beter tot werken in staat, ja, als hij slechts genoeg garen had, om het volle profijt van zijn eigen werkkracht aan den weefstoel te hebben, dan zou het beter met hen gaan. Dan zou er geld in huis komen, dan zouden ze hout kunnen koopen en niet zoo erbarme lijk kou behoeven te lijden. Nog steeds heeft de vrouw niet genoeg garen gesponnen, dat het de moeite waard is, den weefstoel aan het werk te zetten. Weer is er een dag voorbij en zij hebben te weinig geproduceerd Zijn vrouw knippert met haar moede oogen. Dat is het teeken steek liet licht aan James steekt het licht aan, loopt naar het raam en ziet uit in den avond, die de huizen van Stanhill nog grauwer en armoediger laat schij nen dan anders. En terwijl hij naar buiten kijkt, valt hem iets nieuws en merkwaardigs in. Hij bedenkt, dat ginds bij zijn buurman een andere wever rusteloos heen en weer loopt en wacht op het garen, dat zijn vrouw spint, en in het andere huis nog een wever. Zoo zou hij er velen kunnen noemen, die hij kent en honder den, ja misschien duizenden, die hij niet bij name kent en die toch op garen wachten, net als hij want Lancashire is groot, en er zijn nog moer wevers dan muizen. Hij huivert. Hij kent zijn eigen leven van allen dag met zijn zorgen en moeiten daar is hij allang ongevoelig voor geworden. Maar nog nooit heeft hij aan het alledaagsche leven van anderen gedacht, aan hun zelfde zorgen, hun zelfde moeiten, het alle daagsche leven van duizenden wevers, die hij niet kent en die toch zijn broeders zijn, omdat ze, evenals hij, op garen wachten, dat hun vrouwen spinnen. Op dit oogenblik, nu hij daaraan denkt, neemt hij bij zijn eigen last nog dien van anderen op zich en dat is te veel. Het wordt den man ondraaglijk benauwd om de horst, hij zou het willen uitschreeuwen van machteloos leed, maar liij reutelt alleen. De oogen van de vrouw richten zich angstig op den man, die daar met gebalde vuisten bij het raam staat en bereid schijnt, zich op een onzichtbaren vijand te storten. Zij begrijpt hem niet en roept „James Misschien heeft zij ook een beweging ge maakt, want het kind, de kleine Jenny, wordt met een angstkreet wakker, is even in de war, grijpt terwijl zij naar een houvast zoekt met de dunne armpjes om ziek heen en gooit daarbij het spinnewiel om. Daar ligt het, het spinnewiel, en snort in de leegte verder. De moeder grijpt eerst het kind, dat zij voor de woede van den vader wil beschermen. Dan hukt zij zich naar het spinnewiel, om het overeind te zetten, maar wijkt verschrikt terug, als de man haar toe schreeuwt „Laat liggen dat wiel De kleine Jenny huilt zachtjes, maar de vrouw let er niet op zij kijkt strak naar den man, wiens oogen haast uit de kassen puilen terwijl hij naar liet spinnewiel kijkt, dat doorsnort en zijn draad verder spint, hoewel de klos nu vertikaal staat in plaats van horizontaal, zooals anders. Zweet parelt op het voorhoofd van den man. „James, om 's hemelswil, wat is er met je jammert de vrouw, die zich niet meer meester is. Maar hij zwijgt en wijst slechts met een wolspreftend gebaar op het spinnewiel. „Vrouw," stamelt hij, na langen tijd, „vrouw, zie je dan niet, het loopt, het loopt, al „Ja," murmelt zij, sussend, zonder te begrijpen, „ja zeker, het loopt." Dan grijpt zij het spinnewiel en zet het recht, zonder dat James het haar belet. Zij spint weer en troost het schreiende kind met zachte woordjes. Hargreave staat nog steeds op dezelfde plaats, zijn vingers tasten in de leegte, zijn voorhoofd is gefronst en hij blijft in gedachten verzonken, totdat zijn vrouw het werk staakt en het kind naar bed brengt. Nu zet zij James zijn avondeten voor Hij raakt het niet aan. „Als ik," fluistert hij plotseling en kijkt haar koortsachtig aan, „als ik het ding eens bouwde, dat ik voor me zie „Wat wil je bouwen t" vraagt de vrouw. De nuchtere toon van haar stem brengt hem tot zich zelf. Hij schrikt van zijn gedachten. Waarheen zal zijn hersenschim hem voeren „Vrouw," zegt hij nu, voorzichtig naar zijn woor den zoekend, „ik weet iets, wat geen andere spinner in Engeland of waar ook weet. Ik weet, hoe een mensch in plaats van één draad een aantal draden tegelijk kan spinnen." „O God antwoordt de vrouw, anders niets. Zij spreekt die woorden vol zorg uit. Wie moet morgen aan den weefstoel gaan zitten en voor 't allernoodigste zorgen, als haar man zijn verstand heeft verloren en gaat droomen, gaat ijlen t Hij voelt het vijandige in haar stem, het maakt hem boos en hij roept haar toe „Begrijp jij dan nog altijd niets f Heb je je oogen in je zak Jenny lreeft het spinnewiel omgegooid, maar toch werd de draad verder gesponnen De spoel behoeft dus niet vast te zitten, zooals we altijd dach ten, maar zij kan ook beweeglijk worden gesteld en heen en weer worden geschoven Maar de vrouw stamelde slechts „Ja, ja. En wat verder V' Hij springt op. De adem dringt moeilijk uit zijn borst. Er is een strijd in hem, een razernij. De vrouw zou hem willen helpen, maar weet niet hoe. „Doe

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 6