7 het nietroept zij, naar een ingeving van haar bezorgdheid. Zij voelt dat hem, dat hen allen gevaar dreigt. Zij voelt het goed. Terwijl hij nu voor het bed van het kind staat, ziet hij twee wegen voor zich, die hij beide kan gaan. De eene is de grauwe weg van iederen dag, die als door een eeuwige schemering leidt maar de tweede is anders, hij weet zelf niet hoe. Zijn hart klopt hevig en wild, als hij aan dien anderen weg denkt, dien hij op hetzelfde oogenblik zal inslaan, als hij besluit om het ding te bouwen, dat hij tastbaar duidelijk voor zich ziet. Dan zou hij geen wever meer zijn zooals de anderen, de honderden, de duizenden uit de duistere schare der naamloozen zou hij uit steken als een enkeling. Hij wordt haast koud bij deze gedachte. Hij voelt, dat je warmer en zekerder kunt rusten in het bed van de onbekenden, in het domein van een armoede, die ongetelden met hem deelen. Hij voeltde ar moede van anderen helpt hem zijn eigen armoede te dragen en hij helpt anderen weer daardoor, dat hij zich in niets van hen onderscheidt. Maar als hij nu den anderen, den nieuwen weg inslaat t „Doe het niethoort hij zijn vrouw hem raden. Maar kan hij nog kiezen, kan hij nog terug Hij weet nu, dat hij morgen niet meer aan zijn weefstoel zal zitten, maar dat hij aan het geheimzinnige ding zal bouwen. „Vrouw," zegt hij, ,,het is ook daarom, dat ze niet meer werkeloos op het garen behoeven te wachten. Het zal niet lang meer duren, of er zal o-aren in overvloed zijn om de weefstoelen werk te o-even." Hij peinst, hij glimlacht en dan worstelt het zich uit hem los als een kreet„Voel je dan niet, vrouw, wat het beteekent, als je met je eigen hersens de menschen kunt helpen 1" Van zijn voorhoofd straalt een licht, waarvoor zij haar moede oogen moet sluiten. „God helpe ons," zegt ze alleen. Maar hij gaat weer naar het kinderbed. Zijn ruwe hand strijkt over het blonde hoofd van het slapende kind. „Jij bent het, meiske," fluistert hij, „die hen helpt. Mogen ze het je beloonen. Het ding, dat ik ga bouwen, zal daarom ook naar jou heeten. Jenny- spinning zal het heeten. Hij herhaalt het woord telkens, vol teederheid. Het is de naam van zijn kind. In een hoek van de kamer staat de Jenny-spin- ning, een spinbank met acht loodrecht staande spillen en een wielzij doet het werk van dertig tot veertig handspinsters, maar zij zou nog veel meer kunnen doen. In James Hargreave's hersens is het plan gereed van een verbeterde machine die het uitspinnen van honderdtwintig draden mogelijk zal maken, in denzelfden tijd én met de zelfde moeite, die tot nu voor een enkelen draad noodig was. Het is avond. Er is een jaar voorbijgegaan sinds dien avond toen Jenny het spinnewiel omgooide men schrijft nu het jaar onzes Heeren 1768. James Hargreave zit aan tafel met het hoofd tusschen de handen. Hoe meer hij overdenkt wat er gebeurd is, des te minder begrijpt hij het. Daar, in den hoek van de kamer, staat de Jenny-spinning. Zij doet wat zij beloofde, en zij zou nog meer kunnen doen, nog veel meer, maar het is toch alles anders gegaan. Sinds hij niet meer weeft, maar dag en nacht aan zijn modellen knutselt, zijn ze nog armer geworden dan zij waren. Zij leven nu uitsluitend van wat de De oorspronkelijke spinmachine van den uitvinder James Hargreave, die ze, naar zijn jongste kind, den naam gaj van „Jenny". De uitvinding bracht (le Engelsche katoenindustrie milUoenen winst op, maar de uitvinder James Hargreave stierf in 't gekkenhuis. vrouw met spinnen verdient. Maar dat heeft James vooruit geweten en ook zijn vrouw heeft het ver moed. Niet de drukkende armoede, de bittere nood zijn het onverwachte, het verschrikkelijk-nieuwe in zijn leven. Het is iets anders. Daar komt de vrouw de kamer binnen en gaat aan het werk. James bemerkt, dat ze iets op het hart heeft, maar dat ze er niet mee voor den dag wil komen. Hij vraagt haar wat er is. Eerst schudt ze zwijgend het hoofd tranen, die ze wil terugdringen, springen haar in de oogen. Met de tranen komen de woorden melk wilde ze hebben voor Jenny en er is geen geld in huis. Toen ging ze naar Smith, naar haar buurvrouw, die haar altijd helpt als er niets in huis is. Maar juffrouw Smith deed zoo eigenaardig. „Geen melk meer voor jou zei ze norsch, met sa mengeknepen lippen en ze wou weer in huis terug gaan. „Maar ik hield haar staande," vertelt juffrouw Hargreave, „ik vroeg haar, wat zij toch tegen mij had. Juffrouw Smith keek angstig naar de kamer, waar haar man zat te eten en wilde eerst niets zeggen. Toen fluisterde zij mij toe Ik mag nu ook niet meer met je omgaan. Smith heeft het verboden. En daarom kan ik je ook niet meer met melk helpen." „En waarom V' vraagt Hargreave met een on doordringbaar gezicht. Juffrouw Hargreave antwoordt met een gebaar zonder woorden wijst zij op de Jenny-spinning. „En waarom f" herhaalt James Hargreave, iets zachter dan den eersten keer. Dan snikt de vrouw „Zij zeggen allemaal, dat jij hun vijand bent, de vijand van de spinsters. Zij zeggen, dat jouw ellendige machine haar het brood uit den mond zal nemen. Dat zeggen zij. Ik kan het niet helpen Daar is het weer, het ongrijpbare, het verschrikke lijke, dat begon op den dag, toen Hargreave zijn buren uitnoodigde, om zijn Jenny-spinning te komen kijken. Stom stonden zij allemaal, tot plotseling een oude spinster vroeg „En wat gebeurt er met ons, Hargreave, als jouw machine in de plaats van onze armen komt en ons werk waardeloos maakt t" Dat was het begin. Eerst lachte Hargreave hij praatte met ieder afzonderlijk en maakte duidelijk, dat zijn machine nieuw werk schiep en daardoor brood. Alleen de wevers knikten daarbij, maar ook zij een beetje wantrouwend. De spinsters en haar aanhangers trokken direct booze gezichten, fluisterden onder elkaar en verheten kort daarop koppig James' huis. Juffrouw Hargreave kreeg het 't etrA te merken den volgenden dag sprak geen spinster haar meer op straat aan. En weldra toonden ook de wevers zich vijandig, de wevers, die van de Jenny-spinning toch slechts voordeel zouden kunnen hebben Maar de wevers kozen den kant van de spinsters en haar aanhang. Een muur van wanbegrip, laster en haat zag James voor zich. Hij weet al lang geen raad meer dagen lang zit hij aan zijn tafel en tobt. Maar hij vindt de fout niet. „Wat moet er van ons worden," vraagt juffrouw Hargreave nu, „van ons en van het kind V' Dieper zinkt James' hoofd tusschen de steunende armen. Ook hij weet niet, wat er van hen moet wor den. Want hij begrijpt de menschen niet meer. Waarom laten ze hem niet ten minste den tijd, dien hij noodig heeft om hun te bewijzen, dat zijn Jenny- spinning hun tienmaal zooveel werk en inkomsten kan geven als het armzalig gestumper van hun handen Maar zij geven hem dezen termijn niet zij hebben hem uit hun kring gestooten. Als een vogelvrijverklaarde woont hij tusschen zijn buren, zijn vrouw is het onder de vrouwen, zijn kind onder de kinderenIs hij dan toch den verkeerden weg gegaan Hij staart voor zich heen. Hij begrijpt het niet, hoelang hij er ook over tobt. Hij is zoo moe, hij zou willen slapen. „Morgen," zegt hij, „morgen, vrouw. Misschien zal ik morgen raad weten." Maar dat is geen troost voor hen, die uit hun leven opgejaagd worden. Zij heeft een dof voor gevoel, dat zij nooit meer vrede zal vinden en toch kan zij niets tegen den wil van den man, die haar dikwijls hard lijkt om er bang voor te zijn. Waarom geeft hij niet toe Waarom laadt hij bij alle andere moeilijkheden nu ook nog den haat van de heele wereld op haar zwakke, moede schouders Diep zucht zij, terwijl zij nu naar de tafel gaat en kruimels in haar schoot verzamelt, haar schort dat nog nat van tranen is. Plotseling luistert zij. De huisdeur is opengedaan en nu hoort zij mannen in de gang. James Hargreave is nauwelijks opgestaan, of de kamerdeur wordt ruw opengestooten en een troep mannen komt binnen. Een weefstoel uit de zeventiende eeuw. James kent hen allen. Smith, zijn buurman, is hun aanvoerder. Het zijn de mannen en broeders van de spinsters er zijn ook een paar wevers bij. Niet begrijpend staart Hargreave in het gezicht van Smith, dat tegelijk verlegen en vastbesloten is. „Wij komen om dat daar," zegt Smith direct en wijst op de Jenny-spinning. „Dat moet weg en wel onmiddellijk, want wij willen het niet langer dulden!" De anderen betuigen hun instemming, eerst zachtjes, dan luider. Ten slotte worden de kreten rumoerig en zoo dreigend, dat juffrouw Hargreave ervoor naar de keuken vlucht, waar Jenny slaapt. Hargreave treedt onwillekeurig een paar schreden terug. Nu staat hij voor zijn werk. „Laat je toch zeggen, mannen...." begint hij, maar Smith onderbreekt zijn woorden. „Er is nu genoeg gezegd en gesproken, Hargreave," geeft hij hem ernstig te kennen. „Wij hebben onder elkaar besloten, dat dat ding daar, je machine, moet sterven, opdat wij in leven kunnen blijven. En dat is naar mijn meening niet te veel gevraagd, omdat wij menschen zijn, en dat ding daar iets doods is. Dat hebben wij besloten en daarbij blijft het daarover valt niet meer te praten. Wij zijn gekomen, Har greave, om je te vragen, of jij het zelf doen wilt, of dat wij het doen moeten." „Wat moet ik doen V' roept Hargreave, tot wien de bedoeling als een bliksemschicht doordringt en die de handen beschermend uitspreidt. „Je moet een bijl nemen en het kapot maken," antwoordt Smith rustig, „want het doet geen goed." „NooitHargreave roept het en weet, dat hij niet zou kunnen doen, wat de mannen van hem eischen dat hij liever zelf zou willen sterven dan de hand aan zijn werk slaan. „Jullie zijn moorde naars krijscht hij, „idioten en moordenaars Het is, alsof de wanden het woord terugwerpen. „Moordenaars snerpt het nu van alle kanten op hein toe, armen strekken zich naar hem uit, vuisten ballen zich en heffen zich om toe te slaan. Zij dringen op hem af. Nog staat James, hij ziet zijn vrouw doods bleek in de deur verschijnen, het heftig schreiende kind op den arm. Hij voelt harde slagen op zijn lichaam, hij slaat terug. Dan valt hij op den grond. Zelfs de genade van een bezwijming wordt hem niet gegund. Hij bloedt uit een hoofdwond, maar het bloed stroomt terzijde en hindert zijn blik niet. James ziet en hij begrijpt wat er gebeurt. Met bijlen, die ze meegebracht hebben, slaan ze zijn machine, zijn Jenny-spinning, kapot. En andere mannen, die zonder wapenen kwamen, trappen de stoelen in de kamer stuk en slaan er met de stoelpooten op los. James Hargreave bloedt, hij kan het hoofd niet meer bewegen, maar zijn hersenen werken koorts achtig. De Jenny-spinning, die in dén hoek stond, is er niet meer zij hebben haar vernietigd. Maar de andere Jenny-spinning in zijn hoofd, die leeft en die kunnen zij niet kapot slaan. „Ik zal haar opnieuw opbouwen roept James den mannen uitdagend toe. „Dan zullen wjj jou dooden, Hargreave," ant woordt hem een hunner, somber en vastbesloten. Verder spreekt geen der mannen nog een woord. Met vaste schreden gaan zij de kamer uit, geen blik hebben zij over voor de ruïne van de machine en voor den bloedenden man op den grond. „Ik zal haar weer opbouwen fluistert James. Dat moet hij zeggen, dat moet hij kunnen hopen, anders zou hij nu met zijn werk sterven. Zijn vrouw knielt naast hem met water en linnen. „Je zult het niet doen 1 „Ik zal het wel doen," glimlacht hij terug. Ja, hij

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 7