EEN STUK PASTEI door Damon Runyon A Er is in de Boylstonstraat, in de stad Boston, een gelegenheid, waar je den heerlijksten ge braden kreeft kunt krijgen, dien een mensch ooit door zijn keel heeft laten glijden en wie zaten er een avond van dat lekkers te genieten De Paar dendief en ik. De Paardendief wordt bij verkorting Paardje genoemd, en hij heet zoo niet omdat hij wel eens een paard steelt, maar omdat hij er volgens de publieke opinie best een stelen zóu, als hij de kans kreeg. Ik voor mij vind Paardje een prachtjongen, want als hij wat heeft, kan hij wat missen ook, en op 't moment heeft hij heel w&t in Boston, 't Is nu name lijk de tijd, dat we daar op de renbaan werken, en Paardje boert heel aardig, zoodat hij er best wezen mag op 't oogenblik, en mij op den gebraden kreeft tracteert. Nu, aan een tafel dicht bij ons zitten vier of vijf personen, die er allemaal wel netjes uitzien, en ste- vig, en rood, en doorvoed, en die met den echten Bostonner tongval spreken. Dat type kent iedereen, die vaak in Boston komt 't zijn meestal menschen uit de politiek, stillevende politie of gemeente-leve ranciers, want daar zit Boston gewoon vol van. Ik laat ze links liggen, want ze drinken inlandsch bier, en ze schreeuwen en ik wist al jong, dat jé een Bostonner maar met rust moet laten, als hij aan de biertjes is, want dan krijg je er toch niets van los, hoogstens een tik op je oogen. Maar Paardje heeft een oor naar hun kant, en hij vindt 't de moeite wel waard, wat ze zeggen, en op 't laatst luister ik ook, uit benieuwdheid, wat hij er dan vindt, en ik hoor dit „Nou," zegt een der personen, „dan wed ik om tienduizend dollar, dat geen mensch in 't heele land meer kan eten dan hij." En daar staat Paardje op, en hij gaat naar die tafel, en hij maakt een buiging, en hij lacht liefelijk en hij zegt „Heeren," zegt ie, „neem me niet kwalijk als ik stoor, maar hebt u 't over een grooten eter in deze schoone stad De Bostonnaren kijken Paardje op zoo'n hatelijke manier aan, dat ik denk zóó springt er een op met een hartelijk verzoek, maar hij blijft maar staan buigen en grijnzen, zoodat ze best zien, dat 't een heer is, en eindelijk zegt er een „We hebben 't over een zekeren Joel Duffle," zegt ie. ..Dat is ongetwijfeld de grootste eter, die er bestaat. Hij heeft pas een eigenaardige weddenschap gewonnen. Hij wedde met iemand uit Bangor, dat hij hier in 't restaurant de heele etalage vol oesters leeg kon eten, en dat won ie, en toen wou ie wedden, dat ie de schelpen ook op kon eten, maar," zegt ie, „maar die knaap uit Bangor scheen rut te zijn door die eerste weddenschapdus had ie niets meer om nog eens te wedden." „Zeer interessant," zegt Paardje, „zeer interessant, als 't waar is, maar," zegt ie, „als mijn ooren me niet bedriegen, heeft één uwer gezegd, dat hij tienduizend dollar op dien meneer wou verwedden, als hij tegen een landgenoot uitkwam, wie 't ook was." „Heb u góéd gehoord," zegt een andere Boston- neling, „dat zei ik. 't Was maar bij wijze van spreken. Maar ik laat me met wedden nooit kennen dus nu zeg ik 't nóg eens, en nu meen ik 't." „Ik heb op 't moment niet veel bij me," zegt Paardje, „maar ik wil duizend dollar inzetten, dat een kennis van mij uw vrind onder tafel eet, tegen uw tienduizend of zooveel meer als u wenscht," en tegelijk gooit hij een pakje bankbriefjes op tafel, en een van de Bostonnaars legt er zijn hand op en zegt „Top." Zooiets noem ik nu afwerken, en ik hou van af werken, dus ik begrijp, dat 't echte sportieve lui zijn, en ik zit te piekeren, of ik niet ergens wat duiten kan lichten, orn met Paardje mee te doen, want ik snap natuurlijk wel, wien hij aan zijn kant wil laten eten Lekkertje Jones. En aangezien ik Lekkertje Jones ken, wil ik alle duiten, die ik met mogelijkheid lichten kan, ver wedden, dat hij alles overhoop kan eten, wat op twee beenen loopt ik zou er haast bij durven zeg gen op vier beenen ook, alleen twijfel ik nog over den olifant. Ik zal niet zeggen, dat Lekkertje de grootste eter van de heele wereldgeschiedenis is, maar in de finale komt ie toch zeker. Als je 't over de heele wereld geschiedenis hebt moet je namelijk in aanmerking nemen, dat Lekkertje eet onder de handicaps der moderne beschaving, die het gebruik van een mes en een vork eischt, of minstens van een mes, terwijl eten met de handen veel gauwer gaat, en dat was vroeger mode. Gold dat oude reglement nu nog, dan weet ik haast zeker, dat Lekkertje het record van alle eeuwen sloeg. Enfin, nu besloten is, dat de match zal plaats hebben, beginnen Paardje en de Bostonners te klas- sineeren, waar 't gebeuren zal, en Paardje stelt New York voor, en daar worden ze 't over eens, want lui uit Boston schijnen er nooit bezwaar tegen te hebben, om naar New York te gaan. Ze spreken een datum af over vier weken, om den mededingers royaal tijd te geven om zich voor te bereiden, ofschoon Paardje en ik wel weten, dat dat voor Lekkertje niet hoeft, want Lekkertje heeft de eigenaardigheid, dat hij altijd klaar staat om te eten. Lekkertje heet zoo, omdat je niet vragen kunt hoe hij 't maakt, of hoe 't gaat, of hij zegt Lekkertjes, lekkertjes, 't Is een boom van een kerel, minder dan 250 pond doet hij 't zéker niet. Hij is paardengokker van zijn vak, dus eten is maar een liefhebberij bij hem, maar hij kan 't reusachtig, zelfs als hij geen trek heeft. Enfin, amper zijn Paardje en ik weer in New York, of we gaan naar 't restaurant van Mindy op den Broadway, en wevertellen over de weddenschap en meteen willen er zooveel meedoen onder anderen Mindy zelf dat 't bedrag in een mum van tijd ver overteekend is. Maar opeens zegt Mindy, dat hij Lekkertje in geen tijd gezien heeft, en nu herinneren alle aanwezigen zich, dat ze Lekkertje ook in geen tijden gezien hebben, en dan wordt er over geredeneerd, waar Lekkertje uit zou kunnen hangen maar Willy de Tobber, die bookmaker is, weet een adres. Toen Lekkertje den laatsten keer fortuin hoopte te maken woonde hij in hotel Rust, West 49ste straat, en nu houdt Paardje niet op, of ik moet met hem mee naar de Rust om te informeeren, en daar krijgen we te hooren, dat zijn post doorgestuurd moest wor den naar de Morgenzijhoogten, per adres een zekeren Slocum. Dus Paardje neemt een karretje, en we rijden daar heen, en 't blijkt een flatgebouw van vijf verdiepingen te zijn met geen andere lift dan een trap, en op een kaartje in de hall staat, dat Slocum vijf hoog woont. We hebben tien minuten werk om er te komen, want we zijn y, aan die lichaamsbeweging niet gewend, en als we eindelijk een deur vinden met Slocum er op, zijn we doodop, en moeten we even op de bovenste tree blijven zitten om bij te komen. Ik bel aan, en er doet een lange juffrouw open met zwart haar, absoluut knap, maar zoo mager, dat we tweemaal moeten kijken om haar te zien, en ik vraag haar, of ze me ook in kan lichten over een zekeren Lekkertje Jones, en zij zegt zoo: „U bedoelt zeker Quentin," zegt ze. „Jawel," zegt ze, „Quentin is hier. Komt u binnen, heeren." Dus we worden in een kamer gelaten, en een mager persoon met een ziekelijk voorkomen staat op van een stoel bij 't raam en zegt met een slap stemmetje goeden avond. Paardje en ik zeggen ook goeden avond, heel beleefd, en dan blijven we staan wachten tot Lekkertje komt, maar juffrouw vel-over-been zegt „Dat is meneer Jones, heeren." Paardje en ik kijken nog eens goed naar den mageren persoon en we zien zoowaar dat 't Lekkertje is, maar zóó veranderd dat we er allebei van schrikken. Hij is echt wat je noemt in mekaar geschrompeld. Hij lijkt me zoowat de helft van vroeger, en zijn gezicht is bleek en smalletjes, en zijn oogen staan een eind zijn hoofd in, en we geven hem allebei een hand, maar 't duurt een tijdje, voor we iets zeggen kunnen. Eindelijk zegt Paardje „We wouen je even onder vier oogen spreken, Lekkertje, over een zeer belangrijke zaak." Lekkertje heeft, nog geen ja of geen nee kunnen zeggen, of de knappe scharminkel gaat de kamer uit en smakt een deur achter zich dicht, en Lekkertje zegt „Da's mijn verloofde, juffrouw Hilda Slocum," zegt ie. „Als ik nog twintig pond afgevallen ben, gaan we trouwen. Dat is over een paar weekjes," zegt ie. „Goeie grutjes, Lekkertje," zegt Paardje. „Wat praat je nóu nog twintig pond afvallen 1 Je bént practisch al een geraamte. Zeker doodziek geweest?" „Niks doodziek," zegt Lekkertje. „Ik ben nog nooit zoo gezond geweest Ik ben op dieet. Ik ben in twee maanden vijfenzeventig pond afgevallen, en ik ben nu aan de tweehonderd. Ik voel me reuze," zegt ie. „Dat heb ik aan mijn meisje te danken. Ze redt me van een vervettingof tenminste, zoo nóémt ze 't. Ik voel me ontzettend goed. Ik hou erg veel van Hilda Slocum," zegt Lekkertje, ,,'t Is een geval van liefde op 't eerste gezicht aan weerskanten, direct toen we elkaar in de ondergrondsche troffen. Ik zat vastgekneld in zoo'n draaihekje, en toen is zij zoo goed geweest me van achteren een duwtje te geven, tot ik er doorheen was. Die heeft een goed hart, dacht ik, en toen heb ik haar meegevraagd naar de bios dien avond, en onder de film heb ik 'r gevraagd. Maar," zegt Lekkertje, „ze zei dadelijk, dat ze vast niet met een dikzak ging trouwen. Ik moest me aan haar toevertrouwen, zei ze, dan zou ze me op een wetenschappelijke manier ontvetten, en dan werd ze mijn eeuwig liefhebbende vrouw, maar vóór dien tijd niet. Dus ik ben hier komen wonen," zegt Lekkertje, „bij Hilda en haar moeder, dan kan ze een oogje houden op mijn dieet. Hilda d'r moeder is magerder dan zij. En ik voel nie reusachtig," zegt Lekkertje. „Kijk maar," zegt ie. En meteen trekt ie den bovenhand van zijn pan talon uit, en we zien zooveel vrije ruimte, dat er wel een piano in kan, maar 't schijnt hem zoo te ver moeien, dat hij weer op zijn stoel moet gaan zitten. „Goeie grutjes," zegt Paardje. „Wat eet je tegen woordig, Lekkertje t" „Nou," zegt Lekkertje, „ik eet alles waar geen

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 4