Belangrijke uitvindingen, hun romantische en tragische geschiedenis DOOR FR. LORENZ „Dat moeten wel ernstige verhin deringen zijn, jonker, als u kon vergeten, wat toch in de eerste plaats in uw voordeel is." Een wolk trekt over Gutenberg's voorhoofd. „Het contract 1" vraagt hij. „Hebt u het meegebracht Dritzehn ontvouwt het papier. Verstrooid leest hij voor, dat jon ker Henne Gensfleisch zum Guten berg zich hierdoor verplicht, de met naam genoemde lieeren Dritzehn, Heilmann en Riff verschillende kunstvaardigheden, waarin hij meester is, te leeren, waartegen over de drie genoemde lieeren zich hunnerzijds verplichten, als beloo ning voor zijn moeite, den leer meester een bedrag van. Bruusk breekt Dritzehn de lec tuur af. Hij heeft bemerkt dat Gutenberg ergens anders is met zijn gedachten. „Haar," zegt Drit zehn beleedigd, „als u, jonker, geen belangstelling meer hebt, dan is het doelloos, dat ik verder ga." „Ja, lieeren," zegt Gutenberg, ontwakend, „ik luister. Dan moet Gutenberg plotseling lachen. Het is hem vroolijk te moede. Hij wil vrede voor zijn werk, vrede met iedereen. Hij is be reid alles te aanvaarden, wat de lieeren wenschen, zegt hij goed moedig en ontwapenend. Dan scheurt Dritzehn de overeenkomst stuk. Gutenberg lacht niet meer. Terwijl Riff en Heil mann ontsteld tegen Dritzehn praten, staat Guten berg op en gaat voor het raam staan, om zichzelf meester te worden. Plotseling staat hij met gebalde vuisten voor Dritzehn. Hij wil weten, wat dit alles te beteekenen heeft. Ook Riff en Heilmann verlan gen opheldering. Maar Dritzehn, die snel voor den vertoornden jonker eenige schreden terugwijkt, hoont: „Kijk, jonker, daar staat ge nu weer in het ridderharnas Maar u kunt dat beter laten. Als gij zoo op uw eer gesteld zijt, hoe komt het dan, dat gij probeerde ons te misleiden, alsof gij geen ridder waait, maar een oplichter 1" Deze directe aanval opent Gutenberg's vuisten. Hij begrijpt niet, wat deze man zegt. Ook de beide anderen zijn verrast en verlangen, dat Dritzehn naderen uitleg zal geven. Deze glimlacht sluw. Jonker Henne doet geheimzinnig, zegt hij, hij is een stieke merd, die voortreffelijk op zijn voordeel bedacht is. Plotseling overrompelt hij Gutenberg met de vraag „Wat is het, jonker, dat gij daar in uw kamer uit voert 1 Kent gij het geheim om goud te maken V' Gutenberg is zeer onder den indruk. Hij ziet in. dat men hem wil overrompelen, hem zijn geheim wil ontfutselen. Men heeft hem bespied en wil nu brutaal in het heiligdom van zijn werk binnendringen. Zijn instinkt is wakker en liet dwingt hem te zeggen „Heer Dritzehn, u dwaalt. Ik weet niets van goud. En mijn kunst is een zwarte kunst in 'n anderen zin dan u meent. Laat dat rusten, het is geen vaardig heid, die goud oplevert. Het is een homelsche kunst, mijne heeren. Ik werk ter eere van God, zonder voordeel voor mezelf of anderen." Een hemelsche kunst, heeft hij gezegd. De anderen lachen. Dritzehn keert zich om „Wordt u dus eindelijk verstandig, jonker 1 Nu, laat maar eens hooren." Gutenberg wendt zich naar de drie mannen om en zegt glimlachend „Het is geen goud, dat ik gevonden heb, heeren. Het is de kunst om boeken met losse letters te drukken. Dritzehn springt op „Jonker Man Dat is meer, dat is veel meer zelfs dan gemunt goud Dat be- teekent rijkdom, machtU leert ons de kunst om boeken te drukken en wij zullen u er voor betalen. En nu, jonker, de overeenkomst Wij zorgen voor alle dingen, die u noodig hebt en beloven plechtig de diepste geheimhouding tegenover iedereen Gutenberg knikt. Hij gaat de andere kamer binnen en komt spoedig terug. In de eene hand heeft hij een blad papier, in de andere een houten plaat. Eerst geeft hij het papier. Het lijkt den drie mannen niet te verschillen van ieder anderen afdruk van 'n houten drukplaat. Teleurgesteld kijken zij op. Dan legt Gutenberg de met houten letters bedekte plaat voor hen op tafel. Zoo dicht liggen de afzonderlijke letters naast elkaar, dat zij als uit één houtblok gesneden lijken. Een der eerste drukpersen der wereld. Ven toets met de machtige moderne persen van heden-ten-dage kan dit primitieve toestel zeker niet doorstaan, maar voor den mensch van 600 jaar terug beteekende ditzelfde toestel de scheppingskracht van een vernuft, dat geniaal genoemd mocht worden. E UREKA* 3. JONKER HENNE DE NAAMLOOZE Drie jonge mannen, zonen van burgers uit Straszburg, die fatterig gekleed zijn en zich van hun waarde wel bewust schijnen, gaan liet armoedige huis binnen en kloppen aan de deur van een armoedige kamer. Als er geen antwoord wordt gegeven, doen zij de deur open en zijn teleurgesteld, wanneer zij het vertrek leeg vinden, niet alleen teleurgesteld maarook boos. Zij zijn niet gewoon tewach- ten, de heeren Andreas Dritzehn, Hannes Riff en Andreas Heilmann, en zeker niet op een hongerlijder, die ervan leeft hun zijn kunstgrepen voor goed geld te verkoopen. Dritzehn vouwt een be schreven papier, dat hij in de hand houdt, dicht en zegt „Des te erger voor hem, als hij er zijn handteekening niet onder wil zetten." Maar in plaats van weer te vertrekken, gaan de drie jongelui zitten en zij wachten. Zij zijn ontstemd en zeggen daardoor niet veel, en zoo geschiedt het, dat zij in het vertrek ernaast een zacht rumoer hooren, ge luiden als het klinken van metaal, het knarsen van hout. Zij luisteren scher per en kijken elkaar aan. Dan staat Hans Riff op, sluipt op zijn teenen naar de deur tusschen de beide vertrekken en gluurt dooi de reten. „Ik zie alleen een rug," fluistert hij, „wat zou de jonker daarbinnen wel uitvoeren V' Op dit oogenblik gaat. de deur open. Jonker Henne staat in de deur en zegt „Verontschuldigt mij, hee ren, ik hoorde u niet bin nenkomen." Hij is eengroo- te, indrukwekkende man, in de volle kracht van zijn leven. Twee blauwe oogen kijken vrijmoedig uit het edele gezicht, een bruine baard golft over de breed- ge welf de borst. „Laten we gaan zitten, Johann Gutenberg. heeren," stelt Gutenberg voor. „Wat wenscht ui" „Bent, u vergeten, jonker," vraagt Dritzehn wrevelig, „dat u ons vandaag bij u noodigde om het contract te onderteekenen 1" Henne glimlacht verbaasd „Inderdaad, mijne heeren, ik was het vergeten. Maar op scherpen toon probeert, Riff verder V

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 14