KLEED MET BIJPASSEND KUSSEN
KRUISSTEEKRANDEN OP EEN GEHAAKTEN ONDERGROND
KLEED
KUSSEN (ONGEVEER 43 x 54 cm.)
'''--'m/- t
5
VWWW/////Ww^
Heel veel moeite zal het ons niet kosten, dit mooie
kleed met bijpassend kussen te maken. De onder
grond van kleed en kussen bestaat nl. uit stokjes-
toeren, een haakwerk dus, dat al bijzonder gemak
kelijk is om uit te voeren. Bovendien wordt de
aardige randversiering in kruissteek aangebracht,
ook al weer een werkje dat weinig tijd vraagt.
Bij het kiezen der kleuren dient men rekening te
houden met de omgeving, waarin de handwerkjes
zullen worden neergelegd. Onze modellen werden
uitgevoerd in een donkerbruin fond met een versiering
van witte, beige en oranje kruisjes. Als materiaal
werd frottézijde gekozen en dit niet alleen voor den
donkerbruinen ondergrond, maar evengoed voor
de kruissteekmotieven, die nl. geborduurd worden
met draden frottézijde, bestaande uit lange rijen ge
haakte lossen.
Het kleed is ongeveer 130 cm. groot. Als materiaal
gebruikt men ongeveer 1400 gram donkerbruin zijden
frottégaren en een dikke haaknaald, want het werk
moet losjes worden uitgevoerd. Verder heeft men nog
wat oranje, beige en wit zijden frottégaren noodig.
Men begint het kleed met een opzetrand van
367 lossen en haakt vervolgens
le toer (heen) 1 stokje in de vierde laatste losse
daarna telkens afwisselend 1 losse en telkens 1 stokje
in de 2e volgende en daarop volgende losse van den
opzetrand (er komen dus telkens 2 stokjes naast
elkaar te liggen). Tenslotte omkeeren.
2e toer (teruggaande) telkens afwisselend 1 vaste
in de 2 volgende stokjes en 1 losse tenslotte nog
2 vasten in de laatste 2 stokjes, 3 lossen, omkeeren.
Deze beide toeren worden telkens afwisselend
herhaald. In het geheel moet men 121 gaatjes hebben.
Het hierbij afgebeelde
telpatroontje geeft slechts
één hoek van het kleed
het kleed telt negen ge
borduurde motieven in
de breedte.
Ieder klein vierkantje
van het telpatroontje
geldt voor één vierkantje
van het haakwerk. Voor
de hoogte van het kleed
heeft men eveneens 121
gaatjes noodig.
Is het kleed af, dan
wordt het volgens afbeel
ding en met behulp van
het telpatroontje met
witte, oranje en beige
halve kruisjes versierd,
die voor de lijnen dienst
doen. Heele kruisjes
dienen voor de ruitvormige motieven en worden
eveneens in dezelfde kleuren uitgevoerd. Als werk-
draad gebruikt men koordjes, die van lossen gehaakt
zijn in de boven vermelde kleuren. Ieder half kruisje
of heel kruisje wordt telkens over een kruispunt der
gehaakte gaatjes gewerkt en wordt ingestoken in
de gróote gaatjes. De buitenste rand van het kleed
wordt ook weer met halve kruisjes omgewerkt.
Het kussen wordt op dezelfde manier als het kleed
gewerkt. Het wordt in de breedte met vier motieven
versierd. Men haakt voor de breedte van het kussen
een opzetrand van 163 lossen (53 gaatjes) en haakt
boven dezen opzetrand weer het gaatjespatroon zooals boven
werd beschreven.
Heeft men een hoogte vah 43 gaatjes, dan hecht men den
draad af. In het midden wordt vervolgens een rechthoek,
bestaande uit drie verschillende rijen halve kruisjes, gebor
duurd. Tusschen iederen rechthoek laat men een tusschen-
ruimte ter breedte van 1 vierkantje.
De volgorde der kleuren is, vanuit het midden te beginnen
oranje, beige en wit.
Nu slaat men weereen vierkantje van het haakwerk over en
borduurt dan de ruitvormige motieven volgens hetzelfde
patroon als van het kleed. Vervolgens maakt men langs den
rand nog een dubbele rij halve kruisjes, waarvan de binnenste
rij wit en de buitenste oranje moet worden. De richting der
beide randen is precies tegenovergesteld aan elkaar.
Het overtrekje is nu af en wordt bevestigd op een met dons
gevuld voeringkussen. Desverkiezend kan men langs de vier
randen nog een ruche van beige zijde naaien.
(5 oranje (hal/ kruisje£*3 oranje kruisjebeige (half kruisjeJ
H beige (kruisje) (3 wit (half kruisje) g) wit (kruisje)