HERFSTDRADEN door Neré Valk Van de weilanden stegen lichte herfstnevels op, zweefden op den adem van den wind de geopende vensteroogen van de grootstad binnen en vervulden de vertrekken met de dorre geuren van uitgebloeide rozen en stervend loover. Herfstgeuren hebben een tooverachtigen in vloed op de stemming van den mensch. Zij wekken berinneringen, die onder de vreugden en het leed van vele jaren reeds lang verstorven zijn gewaand, roepen gedachten op aan de vergankelijkheid van het aardsche en vervullen het hart met een wee moedig verlangen naar wat verloren ging en nimmer meer teruggewonnen kan worden. Herfstgeuren," zei Tine van Donk, terwijl zij het zachte aroma van de dorrende planten, dat door 't voortuintje aan kwam zweven, heel diep inademde. Zij stond zich voor den spiegel te kappen, doch staak te deze bezigheid en wendde haar ernstig gelaat naar het venster. De afgegraasde weiden vertoonden grauwe plekken als voorteekenen van het naderend sterven der natuur, de slooten waren bedekt met drabbig kroos en vergane blaren en heel in de verte, waar zich voor kort nog een muur van groen tegen het blauw van den hemel verhief, teekenden zich thans tegen de laaghangende, loodgrijze wolken de halfnaakte skeletten af van de ontluisterde boomen. Het was de eerste gedachte, die zij aan de wisseling van het jaargetijde wijdde. Hij was ongemerkt ge komen, de herfst, zooals alles in het leven van den mensch en de natuur. Lente, zomer, herfst en winter het was een beeld van het leven. Ook aan haar waren de lente en de zomer bijna ongemerkt voorbij gegaan. Evenals de natuur stond ook haar leven in het teeken van den herfst de kraaiepootjes rond haar oogen en mond waren onfeilbare teekenen, dat zij met haar achtendertig jaren het eind van den zomer genaderd was. Met een spottend glimlachje joeg zij die melan cholieke gedachten op de vlucht. „Je wordt een sentimenteele ouwe vrijster, juffrouw van Donk," lachte zij tegen haar spiegelbeeld. Maar in dien lach klonk haar weemoed door en diep in haar hart ontwaakte een huiverige vrees voor den herfst, dien zij ingetreden was - en voor den killen, een zamen winter, die erop volgen zou. „Het lijkt me heelemaal niet prettig als je je vacantie zoo laat krijgt," schreef Gonda van Sta veren. „Wat heb je er nu eigenlijk aan in October 1 Scheveningen is niets meer en in Den Haag zal je wel uitgekeken zijn. Herman en ik rekenen er vast op, dat je overmorgen den eersten trein naar Nijme gen pakt met dit slechte weer zou je anders misschien gedoemd zijn een heele week achter het venster van je pension te gaan zitten koekeloeren. Zeg, weet je dat Zondag de kermis hier begint Hoe lang is het geleden dat je de Nijmeegsche kermis hebt gezien. t" Tine liet den brief zakken. Zij keek uit het venster. Van de grauwe Hollandsche luchten hing een nevelig gordijn van fijn-gestreept vocht over de weilanden neer. Het gaf haar een rillerig gevoel en onwillekeurig schoof zij wat dichter bij den branden- den haard. Nijmegen. Het was haar geboortestad en hoewel zij het reeds zes jaar geleden verlaten had, voelde zij er zich nog aan gebonden met de sterke banden van een onvergetelijk verleden. In de herinnering van den eenen dag verscheen haar dat verleden omstraald met den "glans van een blijde, zorgelooze jeugd, in die van den anderen dag omfloerst met het bittere wee om een verloren geluk. Met een peinzenden blik staarde zij in het vuur van den haard. De vlammen dansten een dollen dans rond de kurkdroge houtblokken. Dansten beelden voor haar halfgesloten oogen, die aan haar voorbij trokken als een verwarde kaleidoscoop. En wekten een chaos van herinneringen, die haar een gevoel van lichamelijke pijn gaven, als schroeiden die vlammen haar hart. Herinneringen aan een for- sche, mannelijke verschijning met '11 knap, intelli gent gelaat, aan lange wandelingen en levendige gesprekken, aan nietszeggende woorden en veel zeggende blikken, aan kleine attenties, glimlachjes en handdrukken, die schijnbaar heel onschuldig waren en toch o zooveel te raden gaven. Herinneringen aan dagen, verstild van verwachting, en aan droo- mend doorwaakte nachten. En aan een vertrouwelijk samenzijn in een schemerig bosch, aan een onbe spied oogenblik en een eersten kus. De kus, waarmee de lentezon in haar leven was opgegaan „Zes jaar, lieveling is dat niet te veel geëisclit van je vertrouwen en geduld. „Al was het zestien jaar ik zal wachten, boy. De vlammetjes in den haard waren moe gedanst en legden zich neer. Dof als het schijnsel van het vuur werd thans ook de herinnering. Op dien stra- lenden lentemorgen was een treurige zomer gevolgd. Of neen, dat was niet zijn schuld geweest, zij had hem niets te verwijten. Evenmin had zij er zelf iets aan kunnen doen. Het was het harde leven, dat hen gescheiden had gehouden. Stellen heilige plichten soms geen eischen aan het hart, waarvoor de liefste verlangens moeten wijken De pas ontvangen brief ritselde in haar nerveuze vingers. Het voerde haar gedachten naar het heden terug. Zij moest besluiten zou zij de uitnoodiging aannemen, of thuisblijven De regen lekte aan het venster en zij schrok er eensklaps voor terug wellicht dagenlang aan de eenzaamheid te zijn overgeleverd. „Ik ga," besloot zij plotseling. Het is opmerkelijk lioe gemakkelijk een mensch over afstanden van tijd en ruimte heenstapt. Bert Raaymakers, ambtenaar bij het Binnenlandscli Bestuur, was vier dagen geleden 11a een afwezigheid van vijftien jaar uit Indië in Holland teruggekeerd en terwijl hij door Nijmegen dwaalde, kwam het hem voor, dat hij zijn geboortestad nooit verlaten had. Indië leefde nog slechts in zijn bewustzijn als een pas aanschouwde kleurenfilm. Er scheen niets in zijn leven veranderd te zijn in die vijftien jaren, zelfs kon hij zich geen dag ouder voelen, als hij niet in den spiegel keek. Het was een kille, maar heldere Octoberavond. Hij was de cacophouie van onharmonische kermisge- luiden, voortgebracht door de ontelbare orgels en orkesten in de binnenstad, ontvlucht en begaf zich door het Kronenburgerpark naar zijn tijdelijke woning. Terwijl hij de voortuintjes passeerde van de donkere huizen aan den singel trof hem eensklaps het knarsend geluid van een hekje. Hij keek opzij, vertraagde zijn tred en glimlachte. In datzelfde tuintje had hij vroeger vaak afscheid genomen van een meisje, dat hier gewoond had. Hij herkende zelfs het piepend geluid, waarmede het hekje open en dicht ging en hij wist zich nog goed te herinneren, hoe onaangenaam hem dat vroeger door de ziel sneed. Thans deed het hem niets meer, evenmin als de gedachte aan Tine van Donk. „Das kommt nur einmal, das kommt nicht wieder, floot hij jongensachtig tusschen zijn tanden. Gelukkig, hij kon aan haar terugdenken zonder de minste ont roering. Er ratelde een trein over de Waalbrug en onwille keurig bleef hij stilstaan, om de verlichte coupé vensters na te staren. De trein remde en kwam stootend en knarsend voor het station tot. stilstand. De vallende nacht voerde een kouden, voclitigen nevel van het land mee en huiverend liep hij door. Op 't punt den hoek van den Kronenburgersingel om te slaan moest hij uitwijken voor een paar dames, doch tegelijk botste hij tegen een heer op. „Pardon," mompelde hij, opzij tredend. Hij keek op en zijn vluchtige blik kruiste voor een ondeel baar oogenblik dien van een der dames. Hij schrok en zag al het bloed terugwijken uit het gelaat van de dame tegenover hem. „Mankeert u wat, juffrouw van Donk vroeg haar begeleider. - „Ik wel, niets," klonk liet verward terug. Het kleine gezelschap liep door en Bert Raayma kers vervolgde eveneens zijn weg. De ontmoeting had hem geschokt. Hij geloofde alles vergeten te zijn en 1111 hij dat gelaat zag en die stem hoorde. Zijn verwarde gedachten sprongen van den hak op den tak. Juffrouw van Donk had die ander haar ge noemd. Beteekende dat.dat zij ongehuwd was Hij begreep er niets van en sloeg met groote, drif tige schreden den weg in naar huis. Neen, hij begreep er niets van, herhaalde hij een half uur later in zichzelf. Hij zat eenzaam in de gezellig ingerichte heerenkamer van de villa, waar van hij een gedeelte had gehuurd en trachtte zijn verwarde gedachten te ordenen. Het verleden had zich van hem meester gemaakt en tevergeefs had hij getracht zich ertegen te verzetten. De herinnering vervulde hem met een gevoel van diepe bitterheid. Bitterheid niet ontsproten aan de gekwetste ijdel- heid van een man, die zich versmaad weet voor een ander, doch voortgekomen uit het schrijnend be wustzijn bedrogen te zijn in een geluk, waarop hij zijn heele wereld had gebouwd. Neen, hij had geen reden, vriendelijk te denken aan de vrouw, die hem bedrogen had. Er was geen enkele vrouw op de wereld aan wié hij vriendelijk denken konzijn eigen moeder uitgezonderd. Zij waren valsch, onbetrouwbaar en egoïstisch naar die ééne teleurstellende ervaring had hij de geheele vrouwenwereld beoordeeld en dit was de reden, waarom Bert Raaymakers de gedachte aan een huwelijk voorgoed van zich af had gezet. Het was stil in het ruime lieerenhuis, de bewoners waren uit. En in de eenzaamheid overgeleverd aan zichzelf verwijlde hij langdurig bij die periode in zijn leven, waaraan (1e gedachte te pijnlijker was, wijl zij zoo gelukkig was geweest. Hun vertrouwelijke wandelingen en beschroomde intimiteiten, hun kussen en beloften het waren plotseling weer evenzoo- veel schrijnende herinneringen, die door deze toeval lige ontmoeting aan de vergetelheid waren ontrukt. De man, die op het woord van een vrouw ver trouwde, was 'n dwaas. Hoe vast had hij niet geloofd in haar beloften, in de toekomstbespiegelingen en de gelukkige verwachtingen, die tot uiting waren ge komen in haar brieven Misschien was zij toen op recht geweest. Maar de tijd, die wreede tijd. In het vierde jaar na zijn vertrek uit Holland was er op een dag een heel andere brief gekomen. Moeder was ziek en het duurde zoo lang, zoo lang De toon was moedeloos, bijna somber. „Moed houden," schreef hij terug. „We zijn over de helft heen. Waarom nu plotseling den moed verloren De mail had er geen antwoord op gebracht „Waarom niet t" vroeg hij dringend. Twee lange maanden had hij nog op het vonnis moeten wachten. Het duurde te lang. Zij was nog zoo jong en zij was gedoemd het leven te leiden van kluizenaarster. Ook twijfelde zij eraan, of zij Holland ooit zou kunnen verlaten. Indië was zoo ver en zij liad zooveel gehoord van die eenzame bestuurs posten. Natuurlijk hield zij wel van hem, maar nu zjj hem- in zoolang niet gezien en gesproken had. Misschien waren haar gevoelens toch niet zoo sterk geweest, als zij zelf altijd gedacht had. Een mensch kon zich vergissen. „Jawel in een vrouw," zei liij hard, toen hij dien brief las. Hij had teruggeschreven, maar een antwoord was daar nooit op gekomen. Er was een ander in haar leven verschenen, begreep hij. Hij had gedacht aan een goed Hollandsch spreekwoord „Uit het oog, uit 't- hart" en zich met verbeten vastberaden heid over de teleurstelling lieengezet. Tine van Donk raakte vergeten en zelfs de herinnering verbleekte. Als hij nog eens aan haar terugdacht, dan was het als aan een dwaasheid uit zijn jeugd, waarom hij lachen kon. Zij deed hem geen pijn al die jaren niet. Totdat nu, vanavond, die ontmoeting, haar gelaat, haar stem. t> Hij stond plotseling op. „Niet meer aan denken, zei hij halfluid. „Maar juffrouw van Donk nee. dat begrijp ik niet. Het koele verstand is niet altijd bij machte de stem van het gevoel het zwijgen op te leggen. En in het leven van iederen man en vrouw breekt een uur aan, waarop hij een weemoedigen blik achter zich werpt, om nog eens terug te zien op den af ge legden weg. Het is de grenslijn, waar zij tot de fatale ontdekking komen, dat zij niet langer jong meer zijn en dat 't leven zijn ebbe genomen heeft Gisteren had Bert Raaymakers nog vooruitgeblikt en waande hij zich in den zomer van het leven. Onder den indruk echter van die vluchtige ontmoeting met de vrouw, in wie hij zich beschaamd, had gevoeld, en van de herinneringen, die zij had wakker geroepen, had hij slapelooze uren doorge bracht in den afgeloopen nacht. Hij was opgestaan, had zich voor den spiegel geplaatst en zijn eerste

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 4