EEN SPORTIEF
CARNITUURTJE
GEHAAKTE
DAMESPULLOVER
HOEDJE
SJAAL
ZONDER MOUWEN
(88 cm. BOVENWIJDTE)
en haakt, daarna het aldus
gevormde reliëfstokje zooals
een gewoon stokje af. In de
volgende 4 vasten telkens 1
vaste haken.
5e, 7e, 9e en 11e toer: als de
3e toer.
10e toer: als de 4e toer
(de reliëfstokjes worden hier om
de st. van den 4en enz. toer
gehaakt).
12e toer: 5 vasten, 1 reliëf -
stokje. Vanaf herhalen.
13, 15e, 17e, 19e, 21e toer: als
de 3e toer.
14e en 16e toer: als de 12e toer.
18e en 20e toer: 6 vasten,
1 reliëfstokje. Vanaf herhalen.
De reep, die nu plm. 11 cm.
hoog is wordt langs de beide
smalle zijden op den verkeerden
kant aan elkaar genaaid en
daarna verbonden aan het
bovenste gedeelte door middel
van vasten.
De rand, Deze loopt van het
eene naar het andere oor en
wordt meteen aan den op-
staanden rand vast gehaakt.
Men haakt dezen rand in vasten-
toeren. Om een goed model te
krijgen haakt men meteen een
draadje leton mee.
De breedte van den rand is
5 cm. Om den rand steeds
grooter te krijgen worden hier
en daar op onregelmatige afstan-
Dit aardige sportieve hoedje met het bijpassende
sjaaltje is bijzonder geschikt voor jonge meisjes om
bij een sportmantel of een gebreide deux-pièces te
dragen.
Als materiaal heeft men noodig: 150 gram roode
en 50 gram blauwe zephirwol (3 draads). De werk-
draad wordt dubbel genomen. Verder heeft men nog
wat leton noodig om het hoedje steviger te maken.
Men haakt met een haaknaald nr. 3.
Dit wordt gehaakt volgens een hoofdwijdte van
54-56 cm. Het bestaat uit drie deelen de bovenste
ronding voor op het hoofd een reep van 11 cmvoor
de zijkanten en den rand, die omgebogen wordt.
De bovenste ronding wordt in vasten gehaakt waar
voor men begint met 5 lossen, die men tot een ring
vormt. In dezen ring 8 vasten haken en bij alle vol
gende toeren onregelmatig meerderen tot dit ge
deelte een doorsnede heeft van 12 cm.
Hechte reep. Men haakt een rij lossen, die, in de
rondte gelegd, even groot is als de omtrek van de bo
venste ronding. In iederen steek wordt 1 vaste ge
haakt.
2e toer: (voorkant van het werk) in de eerste 3
vasten telkens weer 1 vaste haken in de volgende
vaste 1 stokje in de volgende 3 vasten telkens 1
vaste. Vanaf herhalen.
Deze en alle volgende toeren telkens met 3 lossen
omkeeren.
3e toer: (achterkant van het werk) in iedere vaste
en in ieder stokje telkens 1 vaste haken.
4e toer: in de eerste vier vasten telkens 1 vaste ha
ken 1 reliëfstokje waarvoor men als volgt werkt
men slaat den werkdraad van achteren naar voren
om de haaknaald, steekt met de haaknaald van
rechts naar links onder 't stokje van den 2en toer door
zoodat het stokje op de haaknaald ligt, haalt den
werkdraad als lusje door, trekt dit lusje hoog op
den steken gemeerderd. De buitenste rand wordt
nog weer afzonderlijk met 1 toer vasten omgehaakt.
De strik, die het hoedje siert, bestaat uit een koord
je, dat gedraaid werd van een lossenrijtje. Dit losson-
rijtje haakt men met een I6-dubbelen draad.
Deze is 11 cm. breed en 95 cm. lang. De sjaal wordt
met de roode wol gehaakt, behalve de strepen, die
donkerblauw worden.
De werkdraad wordt dubbel genomen. Men haakt
met de roode wol 22 lossen ter breedte van 15 cm.
Ie toer: in iedere losse een langgerekt stokje haken.
2e toer: in het le stokje van den vorigen toer 2
langgerekte stokjes haken en in alle volgende stokjes
van den vorigen toer telkens 1 langgerekt stokje
haken. Op het einde van den toer 1 stokje van den
vorigen toer overslaan. Met 3 lossen omkeeren. De
stokjes worden niet zooals men dat gewoonlijk
doet in de beide horizontaal liggende lusjes van de
stokjes van den vorigen toer ingestoken, maar in de
beide langgerekte verticale lussen van het stokje van
den vorigen toer.
3e toer: 1 stokje overslaan in de volgende stokjes
telkens 1 langgerekt stokje haken.
In het laatste stokje haakt men 2 stokjes. Met 3
lossen omkeeren.
Den 2en-3en toer telkens herhalen. De indeeling der
kleuren is als volgtle-9e toer: rood; lOe-lletoer:
blauw 12e-15e toer: rood 16e-17e toer: blauw.
Het middenstuk wordt rood het andere uiteinde
wordt als het eerste. Tenslotte de uiteinden met don
kerblauwe franjes afwerken.
hen nieuw herfstmodelletje
Bij een sportblouse, die men voor dit seizoen veel
van een of andere effen jersey-stof ziet dragen,
komt zulk een mouwlooze pullover ons al buiten
gewoon goed van pas.
Als materiaal heeft men noodig100 gram
citroengele en 100 gram witte dikke vierdraadswol
en een haaknaald nr. 2.
Voorpand en rugpand worden ieder afzonderlijk
gehaakt in heen- en teruggaande toeren. Men begint
onderaan bij het voorpand met een opzetrand van
102 lossen (geel) en haakt volgens het grond-
patroontje
le toer (geel) telkens 1 st. (stokje) in op 6 na
de laatste en de 2 volgende lossen dan telkens 1
losse en 1 stokje in de 2e-4e volgende losse; ten
slotte 1 losse en 1 stokje in de laatste losse. De
draad blijft hangen, men keert om en haakt
2e toer (wit) 1 vaste in het st. van den rand,
dan aan den verkeerden kant in de losse van den
opzetrand na het eerste groepje, dat uit 3 stokjes
bestaat, een langgerekt st. haken, dat schuin over
het stokjesgroepje komt te liggentelkens 1 vaste
in de 3 st. van dit groepje 1 langgerekt stokje
aan den verkeerden kant in de losse van den
opzetrand, die na het volgende stokjesgroepje komt.
Vanaf herhalen. Op het einde van den toer na de
vasten in het laatste groepje nog telkens 1 vaste
in de beide volgende lossen.
3e toer (wit) met 4 lossen omkeeren telkens
1 stokje boven de 3 vasten, die boven het le stok-
je^groepje liggen dan telkens het volgende schuine
stokje met 1 losse overslaan telkens 1 st. in de
3 volgende vasten den toer eindigen met 1 st.
in de kantlus omkeeren.
4e toer (geel): telkens 1 vaste in het stokje van
Ww
wm;