EEN GEZELLIG WINTERSCH SLOBPAKJE Voor kinderen van plm. 3 jaar Is dit geen alleraardigst slobpakje voor uw kleinen lieveling? Vooral door het kraagje, de manchetjes en het voorste randje, dat van astrakanwol gebreid wordt, ziet het er zoo heerlijk warm uit en het zal daardoor vooral op koude, echt wintersche dagen een leuk kleedingstuk voor uw kleintjes zijn. JASJE Als materiaal heeft men noodig 150 gram zacht korenblauwe vierdraadswol50 gram grijs gemê leerde astrakanwolstalen breinaalden nr. 9/0 en aluminium breinaalden nr. 3%. Voorpand, rugpand en mouwen worden met de blauwe wol in heen- en teruggaande naalden gebreid met de stalen breinaalden. Men breit volgens het volgende grondpatroontje le6e naald: afwisselend 2 r. 2 a. en daarbij de steken telkens na 2 naalden verspringen. 7e10e naald: tricotsteek, dus heengaande recht en teruggaande aver. Deze 10 naalden worden telkens herhaald. Bij den rand wordt de le steek r. afgehaald en de laatste steek bij alle naalden r. gebreid. IAnkervoorpand44 steken opzetten en breien volgens grondpatroon. Bij de 86e naald begint het armsgat. Daartoe worden bij de 87e naald de eerste 5 steken afgekant en worden bij het begin van de 91e en 95e naald 2 steken te zamen gebreid. Nu met de overblijvende 37 st. tot aan de 126e naald breien. Bij deze naald kant men aan het begin, voor den hals, 10 st. af. Bij de 127e132e naald breit men aan den kant van den hals 2 st. te zamen vervolgens breit men zonder minderen tot aan de 143e naald en kant dan bij de 143e, 145e en 147e naald telkens de eerste 7 st. voor den schouder af. Bechtervoorpand: dit wordt tegengesteld aan het linker voorpand gebreid. Rugpand: 88 steken opzetten. Bij de 87e95e naald worden de armsgaten gebreid zooals boven werd beschreven. Nu zonder minderen breien tot en met de 140e naald. Bij de 141e naald worden de middelste 24 st. voor den hals afgekant en vervolgens worden de schouders afzonderlijk afgebreid. Tegelijkertijd mindert men aan de zijde van den hals bij de eerste 4 naalden nog telkens 1 st. en gaat voor den linkerschouder st. afkanten vanaf de 144e naald de rechterschouder vanaf de 143e naald (zie boven). Mouwen: 48 st. opzetten en bij de 6e naald en nog 11 maal bij iedere 10e volgende naald aan weers zijden 1 steek meerderen. Bij de 117e naald heeft men 72 st. op de naald en begint men vanaf de 123e naald met het minde ren voor den kop van het mouwtje. Daartoe worden bij iedere naald de eerste 2 st. afgekant totdat er nog 24 st. over zijn, die eveneens in één keer afge kant worden. Dan de naden verbinden en de mouwen in het jasje zetten. Beleg, manchetjes en kraagje breit men met de dikke naalden en astrakanwol geheel recht, in heen- en teruggaande naalden. Voor het beleg en manehetten worden 5 st. opgezet, waarna men een rechten reep breit op de vereischte lengte. Deze reepjes naait men met kleine, on zichtbare steekjes langs den voorsten rand van het linkervoorpand en de mouwtjes. Terwijl men het reepje langs het voorpand naait, slaat men tel kens een stukje van het voorpand over ter breedte van 15 mm. waardoor de knoopsgaten worden ge vormd. Op het rechtervoorpand worden, precies tegenover de knoopsgaten, 8 parelmoeren knoopen Voor het kraagje zet men 8 st. op en breit hier boven een stuk ter lengte van 28 cm., dat men tot aan de beide voorste randen van het voorpand vastnaait langs den rand van den hals. Onder het kraagje wordt op het linkervoorpand een gehaakt lusje, op het rechtervoorpand een knoopje genaaid, die bovenaan te zamen de sluiting vormen SLOBBROEK Materiaal170 gram zacht korenblauwe vier draadswol en stalen brei naalden nr. 9/0. Het broekje wordt eerst in tricotsteek (heengaande recht en teruggaande averecht) en daarna ge heel recht in de rondte gebreid. Bij het werken in tricot- steek wordt de-le st. van de naald telkens recht af gehaald en wordt de laat ste st. van de naald tel kens r. gebreid. Linkerpijpje: 13 st. op zetten voor den voorsten rand van het voetje en op het einde van de 215e naald telkens 1 st. meer deren. Er zijn nu 27 st. op de naald. De 16e31e naald breit men zonder meerderen en vervolgens zet men op het einde van de 31e naald nog 27 st. erbij op, waar na men het werk tot een ronding sluit. De st. wor den zóó verdeeld, dat op de le en 4e naald telkens 14 st., op de 2e en 3e naald telkens 13 st. lig gen. Nu eerst 39 toeren breien en vervolgens voor het pijpje op het einde van de 2e naald en bij het begin van de 3e naald telkens 1 st. meerderen. Men begint met dit meer deren bij den 40en toer en herhaalt dit nog 15 maal bij iederen 6en vol- f St §j genden toer. Tegelijkertijd meerdert men, te beginnen bij den 40en toer en nog 11 maal bij iederen 8en volgenden toer, telkens bij het begin van de le en op het einde van de 4e naald 1 steek. Na de laatste meerdering heeft men 110 st. waar boven nog 4 toeren worden gebreid. Dan laat men de st. op de naalden staan en breit het rechterpijpje precies gelijk maar tegengesteld aan het linker pijpje, totdat het aantal toeren gelijk is. Nu boven beide pijpjes als één geheel verder breien. Eerst worden de le en 2e naald van het linker pijpje afgebreid, dan breit men boven de naalden van het rechterpijpje verder (men moet er op letten, dat de minderingen goed tegen elkaar vallen) en tenslotte nog de 3e en 4e naald van het linkerpijpje afbreien. Bij den volgenden toer worden de st. vanaf het begin van den toer (linkerbuitenkant) gelijkmatig op 4 naalden (55 st.) verdeeld. Dan begint het min deren voor het kruis. Daartoe breit merr bij den volgenden toer op het einde van de le en 3e naald en bij het begin van de 2e en 4e naald telkens 2 st. te zamen. Het minderen wordt voor den voorkant hij den volgenden toer en nog 4 maal bij iederen 2en en 3en volgenden toer op het einde van de le en bij het begin van de 2e naald herhaald, terwijl men deze minderingen voor den achterkant 9 maal bij iederen 2en toer op het einde van de 3e en bij het begin van de 4e naald herhaalt. Tenslotte houdt men nog 180 st. over, waarboven 70 toeren worden gebreid. Dan wordt aan den achter kant een verhooging gebreid. Daartoe keert men het werk bij den volgenden toer om, nadat er 21 st. gebreid zijn, breit 132 st. terug, keert weer om en laat op het einde van de 8 volgende naalden telkens de laatste 10 st. van de voorgaande naald liggen. Dan nog eens omkeeren en het werk weer in de rondte verder breien, 12 toeren hoog. Bij deze 12 toeren breit men bij den 9en toer achter-midden een gaatje door 2 st. te zamen te breien en daarna den draad om de naald te slaan. Bij den volgenden toer wordt deze omslag als st. gebreid. Na den 12en toer afkanten en den rand ter breedte van 15 mm. naar binnen omnaaien. Door den dubbelen rand wordt een elastiek getrokken, waarna men de pijpjes en voetjes met 2 toeren vasten om- haakt en onder het voetje een klein stukje elastiek naait. MUTSJE Materiaal50 gram zacht korenblauwe vier draadswol en stalen breinaalden nr. 9/0. Het mutsje wordt in de rondte gebreid en boven aan begonnen met een opzetrand van 8 st. Men breit geheel recht. Bij den 2en toer worden uit iederen steek, bij den 4en toer uit iederen 2en steek, bij den 6en toer uit iederen 3en steek, 2 steken gebreid, zoodat er 8 punten worden gevormd, die vervolgens regelmatig bij iederen 2en volgenden toer telkens 1 steek breeder moeten worden, totdat iedere punt 18 steken breed is. Men heeft nu 144 st. waarboven men nog 22 toeren breit, en daarna voor den rand nog 32 toeren, 2 recht 2 averecht. Tenslotte de steken afkanten en op het mutsje een pomponnetje naaien.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 36