LOUIS VAN TULDER
VIJFENTWINTIG JAREN
r— ZANGER
cy
iu
-
IN 1912 DEBUTEERDE HIJ OP HET
S GROOTE PODIUM I
Het is een lust om met hem te praten.
Gezellig, in 'n huiselijke sfeer, geestig en
met het zeldzame gevoel voor humor, dat
niet van deze lage landen is, onderhoudt Louis van
Tulder zijn bezoeker, den lastigen journalist, de
min of meer officieele visite en praat zóó gemak
kelijk en zóó veel, dat de laatste zich een beetje
geneert omdat hij bijna geen kans krijgt.
Uit zeldzame gemak, deze vlotheid typeeren den
ruensch Van Tulder en eveneens den veelzijdigen
zaugvirtuoosNeen, ik zeg daar 'n woord, dat
niet geheel en al op zijn plaats is in verband met
zulk een gedegen weter, zulk een diepmuzikaal kun
stenaar als Van Tulder.
Hij laat in zijn kunst niets over aan het artistieke
toeval, houdt niet van bravour.
Hij is een man met zelfvertrouwen, die zijn eigen
groote capaciteiten kent, de kostbare zekerheid
heeft een heerlijke stem te bezitten ènde macht
haar te beheerschen.
De critiek spreekt van feillooze techniek, van veel
zijdig kunstenaarschap en wij voegen daar onze
meening nog bij, dat die zelfkennis, dat zelfvertrou
wen wel niet vreemd zal zijn aan Van Tulder's quali-
teiten als dirigent.
Een vocalist met zeldzaam-schoon materiaal, met
een feillooze techniek, met een muzikaliteit die be
nijdenswaardig is, die tegelijkertijd leiderstalent
bezit en als operazanger even gewaardeerd was als
op het groote podiumwat wil zulk een geluks
kind nog meer
Waardeering In alle vormen is zij hem geschon
ken. Het moeilijke Nederlandsche publiek, het
nuchtere bij uitnemendheid, houdt van hem, kan
hem niet missen, evenals 't vroeger mevrouw Noorde
wier niet missen kon. Het buitenland noodigde hem
uit. Componisten van naam kozen hèm uit voor de
premières van hun werken zijn knoopsgat werd ge
sierd met binnen- en buitenlandsche orden....
En over dat brillante in zijn leven spreekt Van
Tulder zoo prettig-eenvoudig, dat we 't samen de
natuurlijkheid zelf beginnen te vinden, dat alles
zoo geloopen is. En we zijn er blij om en van 't eene
belangrijke feit komen we tot 't andere en de anec-
doten flitsen er doorheen, enfin achter 't glas van
den erker in een bijna zomersehen zonnestraal zwe
ven des bezoekers gedachten langs prominenten van
vroeger dagen naar podiums en tooneelen, van Faust
naar Haydn, van Diepen broek naar Butterfly,
van Ange Pitou naar Sem Dresden.
Welk een veelheid. Het is alsof je een dikke porte
feuille vol studiën naar het leven laat leegvallen.
Ieder ding heeft zijn historie z'n anecdote.
En nu is het merkwaardig, dat Louis van Tulder
grabbelend in dien rijkdom zoo hartelijk dankbaar is
jegens de mannen en vrouwen, die aan zijn groei
medewerkten. Aan mevrouw van Wisselingh Meerum
Terwogt, die hem de eerste lessen gaf met zooveel
succes, dat hij werd „opgemerkt". Aan Anton ter
Steege, die hem „ontdekte" en vooral aan Anton
Tierie, die hem in 1912 in Haydn's Jahreszeiten
voor 't eerst op 't groote podium liet optreden.
Toen begon 't feitelijk, het hooggespannen
kunstenaarsleven, ofschoon Van Tulder reeds als
jongen naam had gemaakt. Men kende hem reeds
om zijn soli in de Dominicanerkerk op 't Singel (Het
Torentje) en om zijn samenwerken met Marinus
Ogier in de R.K. Oratoriumvereeniging.
Men sprak van zijn activiteit en kameraadschap
pelijk werken in diezelfde vereeniging, tot welker
oprichters hij behoorde.
Zijn dubbel-mannenkwartet „Voluntate" bestond
al en oogstte al lauweren.
De musici wisten, dat hij meer dan één talent in
zijn mars droeg.
En dan komt de romantiek en eischt Van Tulder
op in lyrische rollen, in heldenrollen en het volle licht
valt op zijn figuur, het onbarmhartige licht der
•schijnwerpers stelt hem bloot aan de critiek.
Maar ook tusschen de coulissen der opera speelt
hij het klaar en in vijf jaren van hard werken werd
hij geroemd als een der allerbesten.
Maar tóch, tóch lokte hem 't concertpodium weer
aan. Voor den bewusten musicus in hem, den rein-
muzikale, is dat begrijpelijk.
Hij verdedigt nog steeds het goed recht eener
Nederlandsche opera met enthousiasme, maar hij
behoort, evenals zijn bezoeker, die dit schrijft, tot
diegenen, die het Hollandsche publiek slechts moeilijk
met de opera-romantiek kunnen combineeren.
0, die „kat-uit-den-boom-kijkerij", dat aarzelen
zoolang de sanctie uit 't buitenland nog niet is
gegeven. Want tegen die aarzeling botst iedere
poging aan.
Y\leinigen weten, dat de jubileerende zanger in zijn
prillen tijd organist is geweest en dat hij in
staat was, a l'improviste in een oratorium alle
solo-partijen te vervullen, daartoe gedwongen door
het plotseling verhinderd zijn der solisten.
Men zou om zulke dingen geneigd zijn de qualifi-
catie „virtuoos" weer eens te gebruiken, maar ik
weiger dat in ernst. Het toeval dient dezen zanger
niethet kunnen, het weten, de beheersching dienen
hem.
Vele namen, die hij in zijn kort levensverhaal
opnoemt, zijn ons nog zeer vertrouwelijk. Diepen-
brock behoort, niet alleen om de mentaliteit van
zijn kunst, maar ook om zijn persoonlijkheid, nog tot
onzen tijd en de zoo vroeg ontslapen Rotterdamsche
meester Anton Verhey eveneens.