IJS- OF SKITRUI MET BIJPASSEND MUTSJE PRACTISCHE KNIEWARMERS 40 BOVENWIJDTE 96 c.M. /^■een wintersport zonder een gezellige uitrusting En al mogen we, gezien de kwakkelwinters der vorige jaren, ook voor het komende seizoen onze verwachtingen niet al te hoog stellen, toch zal dit ons niet beletten, met ijver aan deze gezellige trui, die, behalve voor het ijs, ook uitstekend voor de skisport geschikt is, te beginnen. De trui wordt gebreid van plm. 500 gram met de hand gesponnen vierdraadswol en met aluminium naalden nr. 3. Het patroon wordt in heen - en teruggaande naalden als volgt gewerkt telkens afwisselend 1 recht, 1 averecht en na 4 naalden het patroon verspringen, zoodat recht boven averecht en averecht boven recht komt te liggen. De eerste steek van de naald wordt telkens afge haald en de laatste steek wordt telkens r. ver draaid gebreid. Linkervoorpand. Men begint onderaan met een opzetrand van 60 steken en mindert bij de 15e, 27e en 39e naald telkens bij het begin van de naald 1 steek, terwijl op het einde van de 66e naald en 7 maal bij iedere 10e volgende naald telkens 1 steek wordt gemeerderd. Men heeft dan ten slotte 65 steken op de naald en hreit de 137e-146e naald zonder meer deren verder. Bij de 147e naald kant men voor het armsgat bij 't begin 6 steken af en breit van deze zijde bij de 150e, 153e, 156e en 159e naald telkens nog 2 steken te zamen. Voor den hals kant men bij de 202e naald (teruggaande) de eerste 11 steken, bij de 204e, 206e en 208e naald de eerste 2 steken af en breit bij de 210e, 212e, 214e en 216e naald aan de zijde van den halsrand 2 steken te zamen. Voor de schouders laat men bij de 222e, 224e, 226e, 228e en 230e naald telkens op het einde van de naald de laatste 5 ste ken van de vorige naald staan (de naald wordt dus niet heele- maal uitgebreid), zoo dat een schuine schouderlijn verkregen wordt. Dan bij de 232e naald weer alle steken van den schouder breien, waarna wordt afgekant. 7?echtervoorpandDit gedeelte breit men tegengesteld aan het linkervoorpand en te vens worden hier de knoopsgaten in ge breid. Voor het le knoops gat kant men bij de 19e naald (heengaan de) den 4en-8en steek af en zet boven deze afgekante steken bij de volgende naald weer 5 nieuwe steken op. De overige 9 knoopsgaten worden telkens op een afstand van 18 naalden ge breid Rugpand. Men be gint met 'n opzetrand van 110 steken. Meer deringen en minde ringen worden op dezelfde wijze als van de beide voorpanden gebreid. Heeft men de arms gaten gebreid, dan werkt men de 160e- 221e naald zonder meerderen of minderen (er staan lOOsteken op de naald) en laat vervolgens voor de schouders op het einde van de 222e-231e naald telkens de laatste 5 steken van de vorige naald staan. Dan de 232e naald tot aan het arms gat breien en ten slotte alle steken afkanten. Daarna voorpand en rug pand door naden ver binden. Mouwen. Men begint met een opzetrand van 44 steken. Bij de 38e naald en 18 maal bij iedere 9e volgende naald wordt aan weerszijden 1 steek ge meerderd. Nu heeft men 82 steken op de naald. Hierboven 'breit men nog 8 naalden en breit vervol gens voor den kop van de mouw bij het begin van iedere volgende naald 2 steken te zamen tot er nog 34 steken over zijn, die worden afgekant. Heeft men de mouwnaden verbonden, dan naait men de mouwen in de trui en slaat den onder sten rand der mouwen 6 cm. naar rechts om. Kraag Men zet 96 steken op en breit hierboven 28 naalden, waarbij men bij de 5e en iedere 4e volgende naald telkens aan weerszijden 1 steek meerdert. Dan kant men de steken losjes af en naait het kraagje met den opzetrand langs den halsrand. Ten slotte worden op het linkervoorpand, precies tegenover de knoops gaten, donkerbruine knoopen genaaid. Mutsje Hiervoor gebruikt men 50 gram fijne, on gebleekte met de hand gesponnen tweedraadswol en stalen breinaalden nr. 8/0. De muts is, wanneer zij niet wordt uitgerekt, berekend op een hoofd wijdte van 43 cm. Men begint bovenaan in het midden met een opzet rand van 8 steken, die op 4 naalden worden ver deeld. Dan breit men eerst 17 toeren recht (1 toer is 4 naalden in de rondte). Bij den 2en toer breit men van ieder dwarslusje, dat vóór iederen steek ligt, 1 recht verdraaid. Het meerderen wordt dan telkens bij iederen volgenden toer op dezelfde wijze, vóór iedere meerde ring van den vorigen toer, herhaald, zoodat er 8 punten worden gevormd. Na den 17en toer is iedere punt 17 steken breed. Nu breit men boven de 136 steken, die men nu op de naald heeft, 56 toeren af wisselend 1 r., 1 a. en dan nog 8 maal afwisselend 3 toeren r. en 2 toeren a. Ten slotte breit men nog 3 toeren r. en kant dan af. Boven op het mutsje wordt daarna nog een pomponnetje genaaid. N.B. Van de wanten, op deze foto afgebeeld, is geen patroon verkrijgbaar. VAN JAEGERWOL GEBREID /"Vuderen menschen, die rheumatisch zijn aangelegd, kunnen deze kniewarmers waarschijnlijk goede diensten bewijzen. Men heeft er voor noodig 125 gram jaegerwol en stalen breinaalden nr. 6. Men begint met een opzetrand van 80 steken en breit 60 toeren in de rondte, 2 recht, 2 averecht. Dan begint het kniestuk. Hiervoor neemt men 20 steken op een hulpnaald en breit boven deze steken afwisselend 1 recht, 1 averecht. Bij het begin en op het einde van iedere 2e naald neemt men er telkens ook nog 1 steek van de andere naalden bij. Deze steken worden verdraaid gebreid. Na 60 naalden moet men, bij een opzetrand van 80 steken, en een aantal van 20 steken, dat op de hulpnaald gezet werd, de steken weer in de rondte gaan breien. Nu nog 60 toeren breien en daarna de steken losjes afkan ten. De-verkiezend kan men bovensten en ondersten rand met 1 toer vasten omhaken. Men moet er hierbij echter voor zorgen, dat liet werk onder het haken goed uitgerekt wordt, daar de kniewarmers anders niet meer voldoende rekbaarheid zullen bezitten.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 40