Mei Je jonge okapi naar op jac kapi^ pygmeeen 1.1 En gedurende deze periode van twee of drie maan den gaat de moeder eiken morgen uit en keert, pas 's avonds weer naar de schuilplaats terug, zeker als ze ervan schijnt te zijn, dat haar kalf door geen enkel dier van het bosch daar zal worden verrast. Zelfs de luipaard, de eenige vleescheter uit liet oerwoud, die jacht maakt op jonge okapi's, zal het niet wagen door het smalle, doornige wisselpad te gaan, bang als hij is, zijn dunne huid te beschadigen. Heele dagen kan het roofdier dan ook doorbrengen in hinderlaag, niet ver van den nauwen uitgang, in de vage hoop dat het kalf zich, uit ongehoorzaamheid, buiten zal wagen. Doch wanneer de moeder verschijnt trekt het zich op veiligen afstand terug, want de woede en de kracht van een volwassen okapi-dier zijn geweldig. Pr zijn verschillende manieren om jonge dieren in het oerwoud levend te vangen, hetzij met, sterke, in liet dichte groen goed verborgen strikken, hetzij met valnetten, die neerkomen, wanneer do dieren een over hun pad gespannen touw aanraken, en ten slotte het systeem der valkuilen, oud als de wereld. Deze methoden hebben het groote voordeel dat het aldus gevangen dier niet te lijden heeft en meestal zijn onaangenaam avontuur vergeten is, zoodra het uit zijn benarde positie verlost is. Verder heef! men natuurlijk nog het stellen van vallen, welke het dier uitgenoodigd wordt te betreden door middel van lokaas. Doch dit heeft wel bijna uitsluitend succes bij de roofdieren. Voor gras- en planteneters is zout nog het eenige middel, waardoor men er een enkele maal in slaagt zulk een dier naar een bepaald punt, t.e lokken. Over het algemeen zijn de woudbe woners te slim om zich te wagen binnen een paalomheining, waarvan de valdeur wijd open staat. Ik heb al deze vaug-metlioden beproefd op de jacht naar de jonge okapi's. Maar deze diersoort is zóó onregelmatig in haar leefwijze, en steeds zoo ge spannen en vol aandacht voor de geringste afwij kingen in haar omgeving, dat ik niet, geen dezer methoden succes had. Zelfs niet met valkuilen lukte het mij een enkel dier te vangen de volwassen dieren zijn te sterk en te wild om zonder bescha diging uit den kuil te worden verwijderd, en de jonge dieren verlaten hun schuilplaats nimmer. Zelfs wanneer ze wat groot,er worden loopen ze altijd nog in het voetspoor van de moeder. De beste methode leek me nog telkens, verschillende mfundi- jagers met een troepje pygmeeën uit te sturen in verschillende richtingen, en het oerwoud eenvoudig af te zoeken. Bij elke groep voegden zicli dan drie of vier pygmeeën-vrouwen, ongeloofelijk zwaar be laden met bananen en maïs, en elk der vrouwen gewapend met een brandend eind hout, wel wat lastiger mee te dragen maar zeker zoo betrouwbaar als onze sigarenaanstekers. Ze maakten er gebruik van om in haar lange pijpen de groene bladen der wilde tabaksplanten aan te steken, en 0111 telkens het kleine houtvuurtje te doen ontbranden, waarmee pygmeeën de vochtige temperatuur van liet bosch verdrijven, telkens wanneer ze enkele minuten rust nemen. Zulks was ook ditmaal geschied en ik dacht reeds, dat de kleine hutten aan den rand van de open plek in het woud, waar ik mijn tenten had opgeslagen, verlaten waren, toen ik plotseling een levendige stem boorde achter een der woonhutten. Ik stond ten zeerste ver baasd, daar, gehurkt op den grond, Makulu-kulu aan te treffen, den sultan der pygmeeën, dien ik reeds ver op weg waande aan het hoofd van zijnafdeeling. .Maar daar zat, het kleine mannetje, en wel zoo zeer verdiept, in zijn levendige toespraak, dat hij deze zelfs bij mijn komst niet onderbrak. Hij keek slechts even naar mij op en trok Makulu-kulu, de sultan, der Mambuti-pygmeeën (direr- gén) vertelt zijn avontuur met den e normen luipaard, waarvan men de huid op den achtergrond te drogen ziet hangen. Commandant Attilio Gat-li. de schrijver van bijgaand artikel, voert den, door den m fundi-jager en de Mambuti-pygmeeën van sultan Makulu-kulu in het oerwoud gevangen, jongen okapi. Commandant Attilio Gatti: Een gesis, zoo venijnig als van tien woedende katten, een menschelijk gekreun van razen de pijn onmiddellijk daarop volgend, klinken me in de ooren van onder een zwaren struik, welks dunne, platte bladeren elkaar als schilden bedekken. Op hetzelfde oogenblik stoot Makulu-kulu, het opperhoofd der Mambuti-pygmeeën, zijn heeschen jachtkreet uit en zijn korte, scherpe speer doorboort liet bladerdek. Uit allerlei schuilhoeken stormen de kleine bruine dwergen te voorschijn, en een regen van speren en pijlen komt neer op de plaats, vanwaar liet gekreun werd gehoord. Dan hoor ik beide klanken opnieuw, maar nu verwisseld, het, kreunen overgaand tot gesis, het gesis eindigend in een rochelend kreu nen. Na enkele oogenblikken is alles afgeloopen. Op nieuw valt de drukkende stilte over het duistere woud. Want. dat. is de groote wet der pygmeeën, wanneer ze zich in het oerwoud bewegen. Hun kreet weersehalt alleen wanneer de dood plotseling een uitval naar lien doet vanuit een der duizen den schuilhoeken der wildernis, waar liij op de loer ligt. Dan komt, zonder een woord te uiten, van onder het dichtbebladerde struikgewas langzaam een kleine Mambuti-pygmee gekrabbeld. In zijn oogen de vlam mende blik van een woedend dier, zijn schouder, druipend van bloed, opengereten door het ondier, dat hem in zijn duistere schuilplaats heeft, overvallen. Doch dat verhindert hem niet, om, zij 't met, van pijn verbeten trekken en wat langzaam van beweging, met de hulp van zijn kleine stamgenooten den enor- nien luipaard uit het bosch je te trekken, die hem zoo heeft toegetakeld. Negen voet lang is die sinjeur, van den kop tot het puntje van zijn staart, meer dan tweemaal de lengte van den dwerg, en hij lijkt, met al die speren en pijlen in zijn gevlekte body, meer op een stekelvarken dan op een luipaard. Hoe de pyg meeën echter hun vergif tigde wapens op het dier durfden afzenden zonder bevreesd te zijn. hun met gezel te treffen, en hoe een van de pijlen juist, in de ruggestreng van het ondier terecht, kwam, op slag zijn dood veroorzakend, zal wel altijd het, geheim blijven van Muungu, den grooten jachtgod der pygmeeën. En alleen Muungu zou me hebben kunnen vertellen wat er gebeurd was met den jongen okapi, die van 't jaehtrumoer gebruik had gemaakt om zijn schuil plaats te verlaten en onop gemerkt zijn moeder 11a te huppelen, zonder om te kijken naar den luipaard noch naar de neger dwergen, die toch eigenlijk allemaal op jacht waren 0111 hem te vangen. Klaarblijkelijk had de luipaard, toen hij de in dringers had opgemerkt, besloten, dat een hunner de plaats in zou nemen van den kleinen okapi, waarop hij reeds zoo lang had ge wacht, en die nu voor hem verloren was. E11 toen had hij zich maar laten vallen op een der kleine kerel tjes, die, onbewust van het, gevaar, zich verscholen had onder den dichtbebladerden struik. Maar de indringers had den hem verslagen, en met vereende krachten waren ze reeds bezig 0111 het beest te villen, waarvan het vleescli voor hen zulk een lekkernij is, hoe afschuwe- lijkdesmaak vooronsook zij. Het gevaar, dat ze ge- loopen hadden, waren ze reeds lang vergeten in liet vooruitzicht van den heer lijken maaltijd, zooals alles wat ik hun beloofd had, indien ze mij op het spoor brachten van een okapi met jong. De mfundi, de groote negerjager, dien ik er meteen troep pygmeeën op uit gestuurd had om sporen van een okapi met jong te zoeken, was eigenlijk, in zijn te grooten ijver om de inderdaad ontdekte okapi met, jong te volgen tot hun schuilplaats, de oorzaak geweest van de mislukking mijner jacht. En we konden opnieuw beginnen in ons enorm uitgestrekt jachtgebied met het zoeken naar een jongen okapi. Nu leven er, ondanks het feit dat het okapi-wijfje slechts één jong ter wereld brengt, en dit, wanneer men de pygmeeën gelooven zou, nog slechts eens in de vier, vijf jaren, toch nog heel wat jonge okapi's in de wouden van equatoriaal Afrika. Maar gemakkelijk op te sporen zijn ze nu niet bepaald. Want de okapi-moeder zoekt voor haar jong een verblijfplaats in zulk ondoordringbaar, meest doornig struikgewas op, dat het, voor wie niejt beschikt over baar groote lichaamskracht en dikke liuid bijna onmogelijk is tot die schuilplaats door te dringen. IIe,t jonge dier blijft daar totdat het sterk en groot genoeg is om het. oude te volgen opzijn voort durende omzwervingen, en van hem te leeren, hoe de ge varen en moeilijkheden van 't woud te boven te komen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 28