DE ZWEEDSCHE NACHTEGAAL JENNY LIND VIJFTIG JAAR GELEDEN GESTORVEN 10 Dezer dagen juist een halve eeuw geleden stierf op haar te landgoed Wynds Point Malvern Wells in het Engelsche graafschap Worcester de Zweedsche zangeres, die als eerste onder haar kunstzusters uit het Noorderland den eeretitel voerde van „Zweed sche Nachtegaal". Aan den sterrenhemel der groote zangeressen prijkt haar naam als een ster van allereerste grootte. En ofschoon wij voor een waardeering van haar kunnen af moeten gaan op het oordeel harer tijdgenooten de gramofoon, waardoor later zoo veel illustere stemmen op de was plaat voor het nageslacht werden vastgelegd, was destijds nog niet uitgevonden toch was dit oordeel in alle landen en plaatsen, waar zij optrad, zoo buitengewoon loffelijk en vleiend, dat het wel niet anders kon, of de negentiende eeuw heeft in haar een der zuiverste zange ressen gekend, welke ooit voor het publiek zijn opgetreden. De herdenking van haar sterfdag was voor oijs dan ook een aanleiding 'om deze groote zangeres nog eens te zetten in het licht der belangstelling en een figuur te gedenken, welke ook in liet, maatschappelijk leven dier dagen een lichtend spoor heeft nagelaten. Als dochter van een kantwerk- fabrikant werd zij den fiden Octo ber 1820 in Stockholm geboren. Men heeft wel eens gezegd, dat. de Skan- dinavische landen geen goede zan geressen kunnen voortbrengen. Maar Jenny Lind is in ieder geval de eerste geweest van een trits landgenooten, die deze meening op de meest glorieuze wijze hebben beschaamd gemaakt. Want na haar hebben zoowel een Christine Nilsson als een Sigrid Arnoldson en zelfs een Henriette Nissen de hoogst denkbare triomfen op "t gebied van den lied- en operazang behaald. Het was een opera-danseres, die den echt Zweedschen naam van Lundberg droeg, die het eerst haar muzikale begaafdheid ontdekte en Jenny's moeder wist te overtuigen, haar dochter 'n opleiding te geven in de richting van het theater. Ze werd, nog in haar bakvisch-jaren, klaargestoomd voor het tooneel. Zes of zeven jaar lang trad zij als leerlinge op in ver schillende zangpartijen, totdat zij, zestien jaar oud, haar eerste succes behaalde in een opera van den nu vrijwel vergeten componist A. F. Lindblad. Een jaar later echter werd zij (1837) definitief verbonden aan de opera te Stockholm. Haar eerste groote succes behaalde zij als Agatha in 1838 in Meyerbeer s „Freischiitz", en toen zij in 1841 naar Parijs vertrok, had zij reeds alle groote rollen gezongen der toen maals bekende opera's, waarin zij later zulke triomfen zou vieren. Maar toch berustte haar beroemdheid in Zweden hoofdzakelijk op haar meesterlijk tooneel- spel en niet zoozeer op haar zangtechniek. Haar wonderlijke stemmiddelen bereikten eerst de volle hoogte, nadat zij zich in Parijs had toevertrouwd aan de leiding van den beroemden bel-canto-leeraar, den Spanjaard-Italiaan Manuel Garcia, die ook zoo veel andere groote zangers en zangeressen wist te vormen, en zelf de broeder was van de beroemde Malibran. Te Parijs ontmoet zij Meyerbeer, die aanstonds haar bijzonderestem kwaliteiten naar waarde weet te schatten. Hij is verrukt over haar zangkunst, want bij haar Italiaanschen zangleeraar heeft zij zich- die enorme vaardigheid in coloratuur, in trillers en staccati weten te veroveren, waarmee zij haar toe hoorders weet te betooveren. Voor haar is het dan ook. dat hij de partij van Vielka schrijft in „L'Etoile du Nord". Ook met Mendelssohn maakt zij kennis en overal draagt zij de liederen van dit troetelkind der Muzen voor met evenveel intelligentie als charme. Want beide moeten dit de hoedanigheden zijn ge weest, waardoor zij ieder gehoor onmiddellijk in den ban sloeg harer muzikale persoonlijkheid. Een kenner uit die dagen, de Amerikaansche violist Henri Appy, die alle groote zangers en zangeressen van zijn tijd heeft gehoord, is tien jaar na haar dood nog vol geestdrift over haar en schrijft in een lang artikel in een der beste magazines der vorige eeuw de gene ratie, die Jenny Lind niet heeft gehoord, is geneigd te veronderstellen, dat de uitwerking, welke haar zang kunst op geest en gemoed van haar toehoorders moet hebben gehad, geen bewijs was voor haar grootheid, en dat men haar, vooral in Amerika, nog niet ver geten heeft, omdat, zij de eerste zangeres was, die zong voor een jong volk, nog niet bedorven door het snobisme der Europeesche concertzalen. Doch dit is een vergissing Jenny Lind was anders dan alle andere groote kunstenaars, niet in maat, maar in hoedanigheid. Ze was eenig. Ze was eenvoudig met geen enkele groote zangeres of zanger te vergelijken.... Jenny Lind drong in alle genres door met, een zeldzame intelligentie ze legde in haar zingen zulk een gevoeligheid aan den dag, dat ze vaak tot, tranen ontroerde. Haar rijke sopraaustem was van een groote draagkracht, en het volume was eenvoudig verbazingwekkend. Ze was in staat om haar middenstem zonder een enkele inzinking of breken op te voeren tot de hooge B, en zij zong deze topnoot met den zelfden rijken klank als in de middenoctaaf. Zij vereenigde in zich de verschillende kwaliteiten waarover meestal slechts één bepaalde stem beschikt bravour, sympathie en intelligentie. Dat was de reden, waarom zij ook in alle genres uitblonk. In Engeland trad zij het, eerst op als Alice in Meyerbeer's „Robert le Diablo" (4 Mei 1847) en maakte er furore. Daarop zong zij te Manches ter en te Liverpool en op verschil lende plattelandsconcerten. Te Nor wich maakte de jeugdige zangeres kennis met bisschop Edward Stanley (1779-1849) en deze oefende op het van nature godsdienstige gemoed der zangeres zulk een in vloed uit, dat zij de planken vaarwel zegde en nog slechts op concerten wilde.zingen. Haar laatste optreden in het operamilieu vond plaats den lOen Mei 1849 als Alice in „Robert le Diable". In 1850, onmiddellijk voor haar vertrek naar Amerika, waar de beroemde reclameman P.T. Barnum haar spoedig zou ontdekken en op tournée voeren, zong zij te Londen de sopraanpartij in Haendel's „Messias". In het, land van den dollar bleef ze twee jaar. Talrijke anecdoten worden uit die dagen van haar verteld. Zoo verloor de zangeres er eens haar omslagdoek bij het instappen in het rijtuig, dat haar naar huis zou rijden. En zóó verlangend was het publiek om ook maar een klein souvenir van de groote kunstenares te bezitten, dat de shawl binnen enkele oogen- blikken totaal uiteengerafeld was en in kleine lapjes verscheurd door souvenir-jagers uit de vijftiger jaren. In Boston trad Jenny Lind in het huwelijk met Otto Goldsmith (1852), dien zij twee jaar te voren te Lübeck had leeren kennen. Deze werd later dirigent van liet Bach-Choir te Londen. Van de 350.000 gulden, waarmede zij uit Amerika terugkeerde, besteedde zij de grootste helft, een kwart millioen, voor lief dadige doeleinden in haar moederland Zweden. Nergens ter wereld was zij echter zoo gevierd als in Engeland, waar zij zich ook vestigde. Zij- zong er als soliste, in later jaren zelfs in het koor van de door haar echtgenoot geleide gemengde zangvereeniging. Gedurende enkele jaren was zij zangleerares aan het koninklijk conservatorium. Haar laatste optreden vond plaats in Düsseldorf, en wel den 20en Januari van liet jaar 1870, toen zij de Ruth-partij vertolkte in het oratorium, door haar echtgenoot, geschreven. Ook in ons land was Jenny Lind zeer gezien en trad zij meermalen op, natuurlijk evenals elders met, enorm succes. Nadat zij eens met vorstelijke hand liaar hono rarium ter beschikking had gesteld van de oprichters van het, pensioenfonds voor musici te 's-Gravenhage, „Maatschappij De Toekomst", componeerde haar ter eere W. F. G. Nieolaï, president der Maatschappij tot, Bevordering der Toonkunst,, de cantate „De Zweed sche Nachtegaal", uitgevoerd in 1880, ter viering van het vijfentwintig-jarig bestaan van bedoeld fonds. Zoo vol vereering was men in die dagen voor de persoonlijkheid, die muzikaal aan sociaal gevoel wist te paren en met beide, een vorige generatie gelukkig wast, te maken. SOH.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 10