7 Inge Borgson was dien avond de eerste, die Knud Fritjof miste. Knud had haar niet opgemerkt, maar zij had hem ook voor de tweede maal dien dag met zijn vlot de werf zien passeeren. Naarmate het donkerder werd wies de wind in kracht en toen het tegen acht onderzoekenden blik op zijn gelaat. „Ik zag Inge zooeven terugkomen en zij had 'n allesbehalve goeden zin, naar het me voorkwam." Knud perste zijn lippen even open. „Ze wou met een vlot mee naar Falun." zei hij kortaf. „En je hebt het haar geweigerd Volkomen terecht, Knud Fritjof. Trek je van die hooze stem ming maar niets aan. Katjesspel, heb ik je gezegd. Als ze 't graatje niet krijgen waar ze toevallig lust in hebben, laten ze hun klauwtjes zien, of trekken zich knorrig terug. Nog namopperend verdween hij in zijn kantoor tje. Dien lieelen dag liet Inge zich niet meer op de werf zien. Den volgenden dag ontmoette Knud haar eenige malen, doch zij gunde hem woord noch blik. Vlet opeengeperste lippen en een ontdaan gevoel deed hij zijn werk. Den volgenden dag zag hij haar reeds vroeg met de motorboot erop uit trekken. Zij nam vischgerei mee en voer in stroomopwaartsche richting. Hij had er half op gerekend dat zij alles op alles zou wagen, om haar zin toch door te drijven, doch tot zijn geruststelling en blijdschap zag hij Kammer Nielsen tegen elf uur alleen met het vlot voorbij de werf passeeren. Inge keerde niet terug voor het vallen van den avond. Knud verliet het kantoortje en bij het openen van de deur passeerde zij hem bijna rakelings, maar zij sprak geen woord. Alleen keek zij hem even aan en in den blik van haar donkere oogen lag zoo'n triomfantelijke uitdrukking, dat hij als bij ingeving begreep, dat zij 's morgens een krijgslist had gebruikt. -en toch met het vlot was meegegaan. Zij had de boot ergens stroomopwaarts achtergelaten, was met de trolley van de vlotters naar beneden teruggekeerd en liad voorbij de werf Kammer Nielsen opgewacht. Hij klemde de tanden op elkaar en beantwoordde haar blik met een harde uitdrukking in zijn oogen. Zij glimlachte tartend en het volgende oogenblik viel de deur achter haar dicht. Verstoord ging hij het erf op. De gevaarlijke herfststormen, die eiken dag op konden steken, maakten het wensclielijk dat er zooveel mogelijk vlotten de rivier werden afgevoerd, zoolang liet weer nog gunstig bleef. Knud Fritjof nam vrijwillig den vaarboom ter hand en weerde zich als elke andere vlotter. Een week lang voer hij tweemaal per dag de werf voorbij, keerde terug met de trolley en ging 's avonds doodmoe naar bed. Op 'n morgen werd hij aan de werf opgewacht door baas Borgson. Er stond een vrij krachtige wind en de Dal Elf ging te keer als een geketende duivelin. „Wat denk je ervan vroeg Borgson met een bedenkelijken blik naar de lucht. ,.'t Zal nog wel gaan,'.' antwoordde "hij gerust stellend. „De jongens hebben me niets gevraagd en ze zijn toch geen kinderen." „Neen, ze zijn geen kinderen," beaamde Borgson in gedachten. Hij keek nog eens naar de lucht en keerde daarop naar zijn kantoortje terug. Tegen elf uur dien morgen passeerde Knud voor de eerste maal de werf. De wind was nog in kracht toegenomen, maar bijzonder gevaarlijk was de tocht nog niet. Toen hij een vluchtigen blik op den oever wierp, zag hij Inge op de werf staan. Hij voelde als het ware haar blik op zich rusten, maar hij keek niet op. De wild bruisende stroom voerde hem in weinige oogenblikken buiten haar gezicht en met een zucht van verlichting keek hij om zich heen. Over een paar dagen zou zij naar Stockholm terugkeeren. Hij voelde een vreemde pijn, als hij aan haar vertrek dacht en toch zou het hem ver lichten. Zij had geen woord meer tegen hem gesproken na die harde uitlating dat zij hem haatte en als zij zich toevallig op het kantoor van Jelle Borgson bevond als hij er binnentrad, gedroeg zij zich als een gekwetste majesteit. Tegen het vallen van de duisternis passeerde hij voor de tweede maal de werf met een vlot. Hij was de laatste van de lange processie vlotters, die dien dag voor den tweeden keer de rivier waren afge zakt. Het gieren van den wind en het krachtige bruisen van de rivier verdoofden zijn oor en de duisternis noodzaakte hem dubbel op zijn qui vive te zijn. De stroom droeg het vlot, met slingerende bewegingen naar beneden. Een half uur voorbij de werf was de duisternis reeds zoo dicht, dat hij nauwe lijks den steiger kon onderscheiden, die in de rivier- gebouwd was. Het was de kunst het vlot zoo te besturendat het bijna rakelings den steiger passeerde, zoodat hij de daaraan bevestigde ijzeren ladder kon grijpen. Dan werd 't vlotaanden stroom "overgelaten, die "t over de stroomversnellingen meedroeg naar beneden, waar zich een tweede steiger bevond, dien de vlotters met een electrische kabeltrolley bereikten. In weerwil van den krachtigen stroom had Knud het vlot goed in zijn macht. Hij naderde den steiger, wierp den vaarboom neer en stelde zich op aan den kant 0111 de ladder te grijpen. Op hetzelfde oogenblik. dat hij zijn armen strekte, gleed hij echter uit op den gladden, be loosten stam. Hij wankelde even. verloor zijn evenwicht en plofte plotseling voorover in het water. Het volgende oogenblik sloeg hij krachtig zijn armen uit. Doch tegenover 't geweld van den stroom schoten zijn krachten te kort. Hij werd meegevoerd, naar beneden getrokken en weer omhoog ge drukt. Hij zag geen vlot en geen steiger meer, maar tegen den duis teren avondhemel onderscheidde hij nog duidelijk den rotsigen rug van de eerste der „Drie Gezusters". Begrijpend dat hij gevaar liep door den stroom verpletterd te worden tegen het rotsgevaarte, deed hij nog een wanhopige poging om bui ten het bereik te komen van zijn krachtigen greep. Maar daarvoor was 't reeds te laat. Het volgende oogenblik voelde hij zich opgeno men en werd hij ruw neergesmakt op de rots. die zich als 'n eilandje in de honderd meter breede rivier verhief. Hij klemde zich vast en slaakte 'n uitroep van verlichting. Hij was voorloopig althans gered en als men aan de werf of in Falun zijn verdwijning spoedig genoeg opmerkte, kwam hij dit gevaarlijke avontuurtje waarschijnlijk zonder kleerscheuren te boven. Maar in weerwil van zijn optimistische ver wachtingen huiverde hij even. toen hij aan den naam dacht, dien de volksmond aan deze plek gegeven had het vlottersgraf.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 7