ZWALUWEN BRENGEN GELUK.... door Maurice Vauban 4 De grauwe woestijn lag rimpelig en bultig onder den moordenden gloed van de Afrikaansohe zon. Een gruwzame verlatenheid, bsheerscht door huiveringwekkende verschrikkingen en bevolkt door ds rondwarende schimmen van de ongetelde legioenen, die hier ten offer vielen aan lichamelijke ellende of oorlogsgeweld. In het wijde verschiet, in de richting van het zuiden, vertoonde zich een donker wolkje aan den strakken, van zonne brand doorgloeiden hemel. Dat wolkje werd een wolk, verplaatste zich met ijlende snelheid naar het noorden, verduisterde de trillende lucht en voerde een gedruisch met zich mee als het geklater van een waterval. Zwaluwen. Duizenden, tienduizenden zwaluwen. Zij bedekten den hemel, repten zich voort en ver vulden de luoht met het klapwieken van hun vleugels. De wolk werd nog grooter, toen al kleiner en kleiner en verdween eerst na uren aan de kim. Eén zwaluw bleef achter. Zij streek neer op een rotsig, sehuinop- loopend plateau en bleef ineengedoken zitten. Haar rank lijfje sidderde en haar gesnaveld bekje ging ope i. Een klein drama in de vogelwereld. Een jonge zwaluw, op haar trek naar het noorden, uitgeput en gewond uit de achterhoede neergestreken en gedoemd te sterven in de eenzame Sahara De zon daalde, de dag neigde naar zijn einde. Wanstaltige schaduwen bedekten het heete zand. Achter een bultige hoogte traden twee gestalten te voorschijn, vergezeld van een zwaarbeladen, uit- geputten kameel. Twee mannen droegen een derde gestalte tusschen zich in, sleepten zich voort naar het rotsplateau en een schorre stem riep halt. Zij legden hun kameraad op den grond en wierpen hun rugzak ken af. De kameel ging liggen, een der mannen knielde naast zijn gewonden makker neer en de derde bleef staan en blikte in het rond. „Een goede plek voor 'n bivak, jongens. We zullen hier maar blijven tot ze ons komen halen." „Als ze ons tenminste vinden, luitenant," zei een spottende stem met een Duitsch accent. De man heette Heinz. „Geen twijfel aan," klonk het vastberaden. „We hebben vivres voor minstens vier weken, desnoods voor vijf. Ik ben er geen oogenblik ongerust over ze weten in welke richting we vertrokken zijn." „Waar zijn we, luitenant vroeg de man op den grond. „Tweehonderd mijl beoosten Eort Miribel. Een uurtje vliegen voor een jager." Luitenant Francois Benoit draaide een sigaret en' Heinz heesch zich op en begon den kameel te ont laden van de waterzakken en levensmiddelen. Snel viel de duisternis in. De tent werd opgezet en de grond bedekt met dekens. „Wat is dat hier V' klonk de stem van Heinz uit het donker. „Het leeft. Francois Benoit kwam nader met zijn zaklantaarn. „Een zwaluw achtergebleven van den trek, dien we vanmiddag over zagen vliegen. Uitgeput kijk, er zit bloed aan haar slagpannen." „Stom dier afmaken, luitenant 1" „Ja och, neen, waarom zou je 't eigenlijk doen 1 Misschien komt ze nog bij. Laat haar liggen en begiet haar met een beetje water. Zwaluwen brengen geluk, zegt men. De zwaluw lag op een punt van de deken. Heinz zong: „Zwaluw, waarheen is uw vlucht Het bivak werd toegedekt door een inktzwarte duisternis. Twee mannen sliepen, Fran§ois Benoit was nog wakker. Hij stond op den rand van het kleine plateau en blikte in het ondoorgrondelijke zwart van den nacht. Drie man van het bataljon Zéphirs. De rest van de kameelpatrouille Benoit, uitgezonden om een kleinen Bedoeïnenstam te achtervolgen, die zich aan men- schenroof had schuldig gemaakt. Acht waren er gevallen bij den nachtelijken overval van de bende van den oproerigen Omar ebn Haschid. Zij drieën waren gespaard. Voor hoelang Zeven dagen waren ze pnderweg geweest met twee kameelen, verdwaald, en één kameel was vanmorgen aan zijn wonden be zweken. Thans giste hij waar zij zich bevonden op een plek, die driehonderd mijl ten zuidoosten van Fort Miribel gelegen was. In een gebied, waar nie mand kon vermoeden dat zij zich bevonden. En ge dwongen de hulp af te wachten van Bedoeïnen of een patrouille, wijl aan het vervoer van hun gewonden makker over een afstand van driehonderd mijl niet te denken viel en hun bovendien de hulpmiddelen ontbraken, om zich precies te oriënteeren. Maar dat mochten de anderen niet weten. Luitenant Benoit wendde zich somber af. Hij buk te zich over den gekwetste. Hij sliep thans rustig nadat hij vier dagen aan wondkoorts had geleden. De kogelwond in zijn voet zag er echter leelijk uit, hoewel er de uiterste zorg aan was besteed. Francois Benoit voelde iets bewegen naast zijn hand. Hij strekte tastend zijn vingers uit en greep in een ge vederd lijfje. Heinz' weemoedig liedje speelde hem door het hoofd: „Zwaluw, waarheen is uw vlucht!" Ja, waarheen zou de vlucht zijn van dit diertje, indien het zich ooit nog eens in de lucht verhief De zwaluw begon te spartelen onder zijn streelende vingers. Zij scheen er beter aan toe dan een paar uur geleden. Misschien behield zij het leven en bereikte de zonnige dreven aan de Cote d Azur. Langs de onmetelijke zandvlakte kwamen de kille woestijnwinden opzetten met een ritselend gerucht, als het klagend gefluister van verloren zielen door de eeuwigheid der ruimte. Een eenzame zwaluw wiekte over de barre zand woestijn. Zij vloog uren en uren voort, naderde een groen omzoomde oase en zette zich neer op de minaret van een blanke moskee, die zich droomend weerspiegelde in een rimpsllooze bron. Zij pikte heftig aan haar poot, schudde haar veeren en bewoog ongedurig haar kopje links en rechts. Op den omgang van de minaret verscheen een groezelig witte gedaante. Allah il Allah," klonk het zangerig door de trillend heete lucht. „Allah il Allah." De zwaluw vloog verschrikt op en wiekte weer rusteloos verder. Het noorden in Meneer Arges, maire van het dorpje Pont d'Avis, legde de telefoon neer en herhaalde als een echo de laatste woorden van het gesprek, dat hij had af gebroken. „Vóór de pers er zich meester van maakt, meneer de maire. Hij stond op, nam zijn hoed en keek weifelend den tuin in. Toen kwam hij tot een besluit en verliet haastig het gemeentehuis. Op weg door het dorp zag hij niet, hoe de menschen hem groetten. Als in een droom liep hij voort -met gebogen hoofd en bevreemd nagestaard door de dorpelingen, die hem passeerden. Een kwartier gaans buiten de bebouw de kom liep hij een tuinhek in. „Mon Repos" stond er met gouden letters op geschilderd. Hij ging het grindpad af, tusschen bloemperken en gazons door en een vijvertje langs op de villa toe. Dicht bij het bordes hief hij zijn blik op. Bedrijvig vlogen de zwaluwen af en aan. Voor het bordes speelde een driejarige dreumes met een paardje. „M'n jongen," mompelde meneer Arges, den donkeren krullenbol van 't kind streelend. Er klonk droefheid in zijn stem. Twee minuten later stond hij in den salon tegenover de jonge mevrouw Julie Benoit, een bekoorlijke verschijning in morgentoilet. „Ik zou niet zoo vrijpostig zijn geweest u op dit vroege uur lastig te vallen, indien een ernstige aan gelegenheid mij er niet toe dwong, mevrouw," begon hij met een diepe buiging en gedempte stem. „II maakt mij ongerust, meneer de maire wat is er gebeurd?" vroeg de jonge vrouw, meer nieuws gierig dan bevreesd. Zij maakte een uitnoodigend gebaar naar den fauteuil tegenover haar en meneer Arges nam plaats. Kleine Pierre plaatste zich aan de knieën van zijn moeder en keek den bezoeker onder zoekend aan. Hij hield niet van meneer den maire, hij had een even streng gezicht als de gendarme de boeman van alle ondeugende jongens. Meneer Arges wrong aan zijn das, plaatste zijn handen op zijn knieën en kuchte. „Gebeurd is er eigenlijk nog niets, mevrouw.dat wil zeggen, er is natuurlijk wel iets gebeurd, maar u behoeft zich nog niet ongerust te maken," hernam hij aarzelend en verward. „M'n hemel, u spreekt in raadsels," viel Julie Benoit verschrikt uit. „Betreft het Francois, mijn man „Inderdaad, mevrouw, maar zooals ik reeds de eer had. „Terzake, meneer de maire," onderbrak de jonge vrouw hem ongeduldig. Zij was doodsbleek, dooh wist haar zelfbeheersching te bewaren. „Het betreft een patroui'l9 van het bataljon Zéphirs," ging meneer Arges wat haastiger en zake lijk voort. „Vier weken geleden verliet uw echtgenoot Fort Miribel. „Ik weet hethij schreef me dat ik de eerste vijf of zes weken vermoedelijk niets van hem zou hooren." Meneer Arges boog het hoofd. „Ik ontving bericht van Koloniën, dat de patrouille nog niet teruggekeerd is, mevrouw. Sinds een week zijn er nasporingen ingesteld. Men weet alleen dat het bivak van de patrouille overvallen is door den beruehten Omar ebn Haschid. „M'n hemel „Maar uw echtgenoot is gespaard," vervolgde de maire haastig. „Er vielen acht slachtoffers een Europeesche sergeant en zeven inheemschen. Maar van uw echtgenoot, den Duitsoher Heinz en den Franschen korporaal Garvin heeft men geen spoor meer gevonden. Het staat vast dat zij bij den overval niet zijn gedood, doch men verkeert in twijfel of zij gevlucht zijn, dan wel als gevangenen zijn meege voerd. De jonge vrouw kreunde. Haar zelfbeheersching verliet haar en zij barstte in tranen uit. Meneer Arges wreef zijn knieën, staarde hulpeloos in het rond en wrong eens aan zijn boord. Het was 'n pijnlijke missie, hoogst pijnlijk - waarom droegen ze zoo'n boodschap niet aan een geestelijke op Hij zat onrustig op zijn stoel te schuifelen, zag die uit barsting van smart bedrukt aan en vond het eindelijk het beste op te staan. Hij mompelde dat er heelemaal nog geen reden was om zich ongerust te maken, voegde er de belofte aan toe, dat hij mevrouw ter stond zou telefoneeren als hij iets vernam en ver dween met een diepe buiging. Toen de jonge vrouw opzag had de maire haar verlaten. Haar betraande blik viel op het kind, dat haar ongerust aanstaarde. Zij nam het op haar schoot en drukte het onstuimig tegen zieh aan. „Als papa nog leeft kan alleen God ons nog hel pen, m'n schat," sohreide zjj. „Wij zullen bidden, veel bidden, lieveling. „Ja, mams," beloofde Pierre gehoorzaam en hij vouwde zijn handjes en boog zjjn donkergelokt hoofdje. Een jonge vrouw wachtte dag in dag uit, ge slingerd tusschen vertwijfeling en hoop en de nachten doorwakend in tranen en gebed. Een eenzame zwaluw wiekte over bergen en dalen, zeeën en rivieren, steden en dorpen en pikte verwoed aan haar poot, als zij een rustpunt gevonden had op haar vermoeiende reis. Zij vloog over onher bergzame streken en zonnige dreven, totdat haar instinct haar den tocht deed besluiten bij een afge legen woning der menschen, aan den rand van een bosch en onder de milde luchten van een blauwge- koepelden hemel. Er ontsproot jong groen aan de grauwe heggen en de akkers wasemden lentegeuren uit. De zwaluw fladderde een paar maal in het rond en streek neer op het ruige stroodak. „De eerste zwaluw," zei een jonge vrouw daar binnen. „Nu komt de zomer in het land." „Niet de eerste," antwoordde Iwan Petrofsky. „In het dorp zijn er al meer gezien." De vrouw trad naar buiten en de zwaluw dook schuw onder het overhangende dak. „Ik zal je geen kwaad doen, beestje," zei ze glimlachend en ze liep langs het huis om te zien, waar him vlugge gast ge bleven was. Haar man riep haar terug. „Niet doen, vrouw, je zou haar verjagen. En zwaluwen brengen geluk aan, weet je." Hij keek haar aan met een vreemden blik en gaf haar een slag op den schouder een ruwe liefkoo- zing, die zij begreep. Zjj bloosde en knikte en toen zij

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 4