7
uiet zijn vuist op de buis slaande. „De mAAt weet
ik - 't gaat om de woorden De maat is zoo da-
dié-die-de-dié-die A Igiers
„Neemt u niet kwalijk, meneer," kwam de stem
door de spreekbuis een beetje scherp, „de maat
is, als ik me niet vergis, da-die-dieë die-die-dieë
Algiers, da's met één da en vijf dieën, en niet met
twee dn's en een de, zooals u zei, meneer."
„Wacht, hé, wacht hevenriep de stuurman.
„Er komt eerst een da, dan tweemaal die, en dan
nog drie. nee, twee. ach, loop naar den drom
mel, MacQuayle, je eb me eelemaal in de war ge
maakt
Meneer Montgomery liet de buis dichtklappen,
keek achteruit, zag de bochten in het zog en kwam
strijdlustig naar den roerganger toe zijn tred af
passend gelijk een hordenlooper, die 't zoo in wit
richten, dat zijn rechtervoet precies op 't juiste oogen-
blik omhoog komt.
De roerganger zag hem niet aankomen. Met ach
terovergebogen hoofd en gesloten oogen mompelde
hij „Er was eens een ram-tem Algiers.
„Preciesriep meneer Montgomery, met zijn
voet midden in de lucht. „Je bent er aast, man
Zoo is 'tDenk nog eens goed
De roerganger dacht. Hij dacht woest en liet on
der-wijl de Inchcliffe Castle volle zeven punten uit
haar koers schuiven. „Er was eens een. er was
eens een eh. ik geloof niet dat ik er kom, meneer,"
bekende hij bedrukt.
Meneer Montgomery gaf een verachtelijken ruk
met zijn hoof dj herinnerde zich het zog en slaakte
zijn schop alles zoowat in één beweging. Toen
drong er een eentonig zeurig geluid tot hem door
en nijdig keek hij neer op het kuildek, waar drie
matrozen verf aan 't afbikken waren. Hun hamers
rezen en daalden eenstemmig in een vaag bekend, en
toch onbevredigend rhythme, dat zij van tijd tot
tijd wijzigden, na langgerekt en driftig overleg.
„Allemachtig," mopperde de stuurman, ,,'t Lijkt
wel, of 't eele schip krankzinnig geworden is
En zoo scheen het inderdaad. Dien avond aan
tafel werd er haast geen woord gesproken en geen
hap gegeten. De officieren hadden het zoo druk met
stukjes papier en stompjes potlood, dat zij geen van
allen opmerkten, hoe verbrand het vleesch was, noch
dat de stroop over de aardappelen was uitgestort
in plaats van over den pudding.
„Zoo," verbrak meneer Glencannon de stilte, zijn
stoel achteruit duwend. „Ik zal dezen avond in
strikte afzondering doorbrengen. Hoe laat komen we
aan morgen, kaptein Ball t"
„Elf uur op zijn laatst. Misschien wil u iedereen
waarschuwen, dat de limericks met vier glazen pre
cies ingeleverd moeten worden, meneer Montgomery."
„U ken er op rekenen, dat ik u met vier glazen de
juiste oplossing zal overhandigen, meneer," beloofde
meneer Glencannon en hij ging het
dek op, een salvo van kwaadaardig
gesnork ontvluchtend.
Zacht grinnikend ging hij naar
zijn kamer. Hij deed de deur op
de knip en hing een laken over
de patrijspoort, voor hij het licht
aandraaide. Toen luisterde hij even,
of hij buiten geen voetstappen
hoorde, haalde vervolgens een
lijvig cahier met zeildoeken kaft
uit een la en ging op zijn kooi
zitten.
Hij nam de eerste bladzijde voor
zich, zijnde een keurig geschreven
bladwyzer, eu ging met zijn vinger
de kolom langs. „Nee," zei hjj
eindelijk, „nee. had ik al ge
dacht. Bij de A staat niks waar ik
wat aan hebben ken absoluut
niks Nou es verder kijken.
Bijna een uur lang studeerde hij
in den bladwijzer en duimde hij
de bladzijden door. Eindelijk scheen
hij op een idee te komen.
met eenige drift sloeg hij om naai
de letter T.
„0 zoo!" riep hij en hij gaf een
triomfantelijken klap op de pagina,
„ik wist wel dat ik er een zou
vinden Die past als een zuiger
in een cylinder Hjj is niet alleen
goed, hij is puik Nou meteen
maar overschrijven, dan heb ik 'm
morgen klaar
Toen hij het over had geschreven
stopte hij het in een envelop en de envelop stopte
hij in zijn zak, en toen haalde hij onder zijn kooi
vandaan een flesch, die op het etiket den tekst
droeg„Duggan's Dauw van Kirkintilloch". Hij
hield de flesch tegen het licht en slaakte een
grafzucht. „Amper acht maatjes zei hij. „Ikheb
te krap gerekendwaanzinnig krap zelfs Ik had
in Rabat nog twee of drie kisten extra in moeten
slaan, voor ik m'n geld naar huis stuurde. Stel je
eens voor, dat we ruw weer kregen
Huiverend bij die gedachte schonk hij een tumbler
tot den rand vol en dronk hij dankbaar. „Vieren
zestig pond tien shilling sixpence," peinsde hij.
„Zooveel moet er in den pot zitten, zoo voorzichtig
mogelijk geschat Dus we kennen toch nog fuiven
in Algiers
Hij vulde andermaal zijn glas, sleurde een zeil
doeken foedraal onder zijn kooi vandaan en haalde
er een doedelzak uit.
Toen vulde hij zijn mond met den Dauw van
Kirkintilloch, trok het riet uit de pijp van den
doedelzak en stak het tusschen zijn lippen. Nu
lijden, gelijk bekend, gewone doedelzakspelers aan
den waan, dat een riet met speeksel in behoorlijke
conditie kan worden gebrachthetgeen aldus ver
klaard moet worden groote virtuozen als de Mac-
Crimmons van het eiland Skye verzwegen zorg
vuldig, als een geheim van hun kunst, het feit,
dat alleen Schotsche whisky (en speciaal Duggan's
Dauw van Kirkintilloch) pijper en pijp zoodanig
kan treffen, dat het gewenschte zieldoordringende
resultaat wordt bereikt. Meneer Glencannon nam
vroom het ceremonieel in achthij liet het riet
volle vijf minuten weeken. Toen slikte hij ten eigen
bate zijn mond leeg, alsmede het glas, voorzoover
daar nog drank in was.
„Alles voor elkaarzei hij, den doedelzak onder
zijn arm duwend, en hij trad naar buiten in den
maneschijn. „De hemel in orde en de aarde in orde
Daar kan een uurtje of twee naam van 't Noorden
op staan
Haan van 't Noorden is, gelijk iedere ware Schot
weet, de meest groote en grootsche muziek, die ooit
een sterveling componeerde maar helaas is niemand
anders dan een ware Schot in staat, het te waar-
deeren. De rest der menschheid verklaart eenstemmig
het opus voor foeileelijk en verwerpt het, met alle
andere doedelzakmuziek, als een ratjetoe van dolle
kreten, kreunen en kattengekrijsch. Dus al liep
meneer Glencannon heen en weer over het dek,
en speelde hij Haan van 't Noorden zooals misschien
slechts vier andere levende menschen 't hadden
kénnen spelen, zijn toewijding werd door de rest
der bemanning niet dankbaar begroet.
Het eerste blijk van afkeuring gaf de stuurman.
Meneer Montgomery wachtte bescheiden een oogen-
blik af, dat meneer Glencannon zijn instrument
had neergelegd om zijn flesch aan te vatten, en kwam
toen de ladder op naar het bovendek.
„Ben je aan 't endje V' vroeg hij vol hoop.
„Als je de whisky bedoelt ja," zei meneer Glen
cannon en snel legde hij de flesch plat achter den
drempel, om het feit te verhelen, dat ze nog haast
voor een derde gevuld was. „Maar als je de muziek
bedoelt nee daar ken je nog een goeie drie uur
van genieten. Dus" hij greep zijn instrument
en blies den zak op „ik wensch je verder 'n bijzon
der goeien avond, stuurman."
Meneer Montgomery hield stand. „Zeg hoor eens,"
protesteerde hij, „je ebt 't eele schip in disorde
gebracht jij, met je lamme limerick en zoo, dan
moet je ook zoo heerlijk zijn om je kameraden
niet te storen, als ze d'r op probeeren te komen.
Oe kan een mensch over die limerick denken, oe
kan een mensch hèrgens over nadenken, als jij den
eelen havond op dien oorverscheurenden pieper
speelt 1 Nou vraag ik je, meneer Glencannon, non
vraag ik je is dat heerlijk of niet T"
„Nee," zei Glencannon, ,,'t is niet heerlijk, want
dat zeg je van zulke banale dingen als eten en drin
ken. 't Is mesiek, wat 't grootste genot van een be
schaafd mensch z'n geest is En denk er nou maar
'ns om, dat jij maar drie strepen heb en ik vier,
meneer Montgomery, en als je niet bij me uit de
buurt gaat met je leelijke gezicht, zal ik me ge
dwongen zien tot krachtige maatregelen over te
gaan.
„O, wou je zóó beginnen t" zei meneer Montgo
mery, de ladder afdalend. „Goed, best, Schotsche
drieoek, dan ga ik naar mijn kajuit en dan zul jjj
eens zien, wien je voor hebt, als 't er op aankomt
limericks te onthouden
„Je moet geen driehoek met een ruit verwarren,"
verbeterde meneer Glencannon geduldig. „En verder
ken ik je mededeelen, dat de juiste uitspraak van
drieoek driehoek is, met 'n hoorbare h, de ha van
hannes en hannekemaaier en hondsvot en Hottentot."
De grommende woede van meneer Montgomery
ging teloor in het dreunen en piepen der pijpen
voor de tweehonderd vierenzestigste maal speelde
meneer Glencannon Haan van Noorden.
Maar kort daarop kwam er gesis van stoom, een
schrapend gegier, een stortvloed van warm water
en de stoomfluit der Inchcliffe Castle begon een
gebulk, waar het schip van schudde en de stilte
door versplinterde. Het gebulk hield aan, hoofd-
doorgonzend, afgrijselijk en meneer Glencannon
keek met een schuin oog over de leege uitgebreid
heid van zee, die vol maneschijn voor hem lag,
en begreep, dat de fluit alleen geblazen werd in een
kwaadaardig pogen om hem te overstemmen.
„Hédaar op de brug riep hij, „meneer Coyle,
onhebbelijke kwajongen, als je niet ophoudt stoom
druk uit m'n ketels te verknoeien, kom ik eerst
MOLEN BIJ DE VLIST (Z. H.)