I
5
toen bij zoo trotsch geweest was op een prijs een
boek met verzen. Verzen. hij wist nog een paar
regels zijn vader had hem voorgelezen, en wat
hem gep;'ct had, onthield hij.... „Ik heb altijd ge
vochten, dus nog één strijd. De laatste en beste...."
Densil lag op zijn rug naar de sterren te kijken.
De wind was doodgevroren, levenloos en klankloos
lag nu het wit. De ruimte, de Ruimte, leek niets
meer dan kou. Het leek verkeerd, te bewegen,
verkeerd, in een warmen slaapzak te liggen. Maar
't was niet voor lang. Goddank, die sterke jonge
kerel, zijn eeuige verantwoording, ontsnapte, terwijl
hijzelf door de kou werd opgenomen. De kou zou
eerst zijn wonden verdooven, dan zijn brein, dan
zijn heele lichaam. De eerste sneeuwstorm zou hem
begraven. Waar kon hij beter sterven f
Zoo lag Densil misschien drie uren. Hij had nau
welijks bewogen. Zijn gedachten waren in het ver
leden. Hij werd gestoord door de koppigheid van
een gerucht, dat de sneeuw naar zijn ooren droeg,
een knarsend gerucht. En toen een schreeuw. Densil
hief het hoofd en zag Reid naar zich toe wankelen.
Zijn gedachten zochten een schuilplaats. Densil
probeerde ze te overdekken met sarcasme.
„Zoo, da's gauw gegaan. Hoe maken ze 't op den
Honk V'
Reid reageerde niet op den toon. „Ik kon 't niet.
Ik kón 't gewoon niet. Ik heb een uur werk gehad
over twee mijl. 't Was zoo helsch koud en eenzaam.
Toen begreep ik, dat ik nooit op tijd terug kon zijn,
om je te helpen dat ik je dus niet alleen had mogen
laten."
Densil keek den jongen aan en zag den angst voor
verlatenheid in zijn oogen. Dien angst moest hij er
met hardheid uitjagen.
„Laffe nietsnutter Je had geen medelijden met
mij, maar met jezelf Dood ging je toch, dacht je.
't stónd beter, als je naast je kameraad gevonden
werd, hè V'
Reid sprak het tegen, maar de pijl was dicht bij
de roos geweest. Hij had zich zoo wanhopig hulpeloos
en verlaten en moe gevoeld. Als hij zéker geweten
had, dat 't goed was, naar den Honk te trekken,
had hij door kunnen zetten. Maar zoo'n misère
trotseeren, als je twijfelt hij had het niet gekund.
Hij was teruggekeerd langs zijn rij sporen, vóór het
te laat was.
De stilte duurde. Toen sprak Densil langzaam en
duidelijk, als tegen een kind.
,,'t Praten doet me pijn maar jij dwingt me om
meer te praten, dan ik in een half jaar gedaan heb.
Nu komt mijn laatste speech, en die is woord voor
woord waar'. Ik heb mijn leven geleefd. Ik heb geen
spijt, dat 't om is. Maar 't jouwe begint pa3 en
als je sterft, is 't mijn schuld. Van dat heele ongeluk
trek ik me maar één ding aan dat ik een passagier
had, toen 't gebeurde. Wandel jij maar naar de kust,
dan ben ik volmaakt tevreden - onverschillig of
je op tijd komt, om me hulp te sturen, of niet."
Reid, knielend in de sneeuw, keek rond en zag
overal eindeloos het ijzig wit. „Merci," zei hij einde
lijk, „maar ik zou geen pleizier van mijn leven meer
hebben, als ik 't gered had door jou in den steek
te laten. Ik blijf bij je tot het laatst op mijn
eigen verantwoording."
Densil zei niets. Hij trok zijn slaapzak dichter
om zich heen. Even later volgde Reid zijn voorbeeld,
dook hij diep in de wol om aan de kou te ontsnappen.
Densil lag op zijn rug naar de sterren te kijken.
Maar hij dacht niet meer aan het verleden en zijn
oogen waren onrustig door den strijd, die binnen in
hem werd afgespeeld.
Eéns in dien nacht gluuide Reid uit den zak,
en toen zag hij een ster omlaag schieten naar het ijs.
Bijgeloovig vormde hij zijn wensch dat hij thuis
was. Toen klemde de kou als een stalen tang aan
zijn neus en trok hij de klep van den zak weer over
zijn hoofd.
Reid werd na zonsopgang wakker, verkwikt en
hongerig. Eten was er gelukkig nog ruimschoots
en misschien konden zij den primus aansteken, nu
de wind was gaan liggen, en iets warms te drinken
maken. Hij ging overeind zitten, om Densil tot het
ontbijt uit te noodigen.
Densil lag nog steeds op zijn rug, naar de plek
starend, vanwaar de verschietende ster was neerge
komen. Zijn hoofd en zijn schouders staken buiten
den slaapzak. Zijn lichaam was zoo hard als ijs om
aan te raken maar er stond geen vrede in zijn ge
zicht. Hij was vechtend gestorven, zooals hij geleefd
had.
Toen de versuffende schrik bedaard was, praatte
Reid tegen zichzelf, blij met het gezelschap van zijn
eigen stem. „God vergeve 't me.... ik had niet
maar zoo moeten gaan slapen en hem, met zijn
wonden, niet aan zichzelf over moeten laten. Hij
heeft zeker koorts gekregen, of het werd hem te
benauwd met zijn hoofd onder de klepZijn
stem ging haar gang, terwijl hij snel een smal graf
spitte. Op het laatste moment zag hij iets in Densil's
rechterhand. Het was een stuk papier, uit het log
boek gescheurd en opgevouwen tot den vorm van
een pijlpunt een geschikte vorm voor zijn laatste
boodschap. Het kostte Reid moeite, de groote harde
hand open te wringen. Met potlood stonden er
netjes een paar regels geschreven buiten op het dicht
gevouwen papier.
„Geef dit aan Cartland. Als stervende geef ik je,
met een beroep op je eer, de opdracht, hem dit
briefje ongeopend in handen te geven."
\Teertien dagen later kwam een- Eskimo de hut
aan den Honk binnenhollen met de boodschap,
dat er een man in zicht was, die de laatste hellingen
van de kaap afdaalde. Cartland, die juist terug was
van een sledetocht zonder resultaat, ging alleen
naar buiten, den man tegemoet.
Een klein half uur later begroette hij den dood
moeden kameraad, wiens magere wangen vol blaren
zaten van de vorst. Terwijl zij te zamen opliepen
naai' de bevroren golf, deed Reid zijn verhaal
het vliegongeluk, zijn eerste vertrek naar den Honk,
waarom hij teruggekeerd washet onbaatzuchtig en
nutteloos pleidooi van Densil en zijn toch nog
onverwachte dood.
,,'t Heeft er den moed bij me ingehouden op den
terugweg," zei hij, „dat ik die boodschap voor u had.
Ik voelde, dat het een soort heilige taak voor me was,
u dat briefje te brengendat ik me door niets
mocht laten tegenhouden. Ik móést er komen.
Maar ik ben den heelen weg nieuwsgierig geweest,
wat er in stond of het iets persoonlijks was, of
er iets over mij instond. Als hij vond, dat ik goed
gedaan heb, zegt u 't me dan."
Cartland deed een paar stappen opzij en vouwde
het pijlvormige briefje open. Een volle minuut
bleef hij zwijgen, terwijl de vermoeide jongeman
naar hem stond te kijken, een beetje wankel op
de beenen.
„Je hebt precies gedaan, wat Densil hoopte en
verwachtte," zei de chef eindelijk. „En hij heeft
voor jou gedaan, wat alleen zóó'n man in zijn hoofd
kan krijgen." Weer zweeg de leider, en hij keerde
zijn blik naar de winterwoestijn, die het graf van
zijn vriend was geworden. Toen verkneep hij het
blanco velletje papier in zijn hand en zette den
weg naar de hut voort.
GROENLAND
EEN WANDELING OVER