DE RING Lreorg eyer ervo doo vernaa ■3" I I EERSTE HOOFDSTUK 22 Toen sir Tristram Shield, in de wintersclie schemering, op Slot Lavenham aankwam, kreeg hij aan de deur te hooren, dat zijn oudoom erg zwak was en waarschijnlijk nog maar enkele dagen te leven had. Op die mededeeling zei hij niets, maar toen de butler hem hielp, de rijjas met de zware pelerine uit te trekken, vroeg hij met een onbewogen stem „Is meneer Lavenham hier f" „Jawel, sir, op de villa," antwoordde de butler, en onderwijl gaf hij de jas en den hoogen vilten hoed aan een huisknecht. Met een droog knikje stuurde hij dien ondergeschikte weg, toen gaf hij een kuchje en ging voort „Zijne lordschap heeft haast geen bezoek willen hebben, sir zijne lordschap heeft meneer Lavenham tot nu toe niet willen ontvangen." Hij zweeg, in de verwachting, dat sir Tristram naar mademoiselle de Vauban zou vragen. Sir Tristram echter verzocht alleen, naar zijn kamer gebracht te worden, dan kon hij zich verkleeden, voor hij in de tegenwoordigheid van zijn oudoom werd toegelaten. De butler, die even goed als ieder ander op het Slot wist, waarom sir Tristram zoo plotseling kwam opdagen, werd teleurgesteld door dit gemis aan be langstelling maar ja, dacht hij sir Tristram liet nóóit erg merken, wat hij dacht. Persoonlijk ging hij sir Tristram voor, de hal door naar de eiken trap, en toen naar boven, naar de Lane-Galerij Daar hingen aan den eenen kant portretten van over leden Lavenhams, en aan den anderen kant gaven liooge dubbele ramen met vierkante ruitjes uitzicht zuidwaarts, over een park met dikke boomen, tot Duins toe. De stilte in huis werd verbroken door het geritsel van een japon en het snelle sluiten van een deur aan het einde der Galerij. De butler kwam tot liet scherpzinnig vermoeden dat mademoiselle de Vauban, nieuwsgieriger dan sir Tristram, op de Galerij had staan wachten, om hem even te zitn te krijgen. Terwijl hij de deur van een der slaap kamers opendeed keek hij Shield eens aan en zei „Zijne lordschap heeft niemand willen zien dan den dokter, sir éénmaal en mamzelle Eustacie natuur- lijk." Het donkere, stugge gezicht zei hem niets. ..Zoo," "zei Shield. In den butler kwam de gedachte op, dat sir Tristram misschien niet wist, waarom hij naar Sussex was geroepen. Was dat zoo, dan viel 't onmogelijk te voorzien, hoe hij 't op zou nemen. Hij was geen makkelijk man om te leiden, zooals zijn oudoom vroeger meermalen ondervonden had. Tien tegen één kwam er ruzie van. De stem van sir Tristram brak die gepeinzen af. „Stuur mijn bediende boven, Porson, en zeg tegen zijne lordschap, dat ik er ben." De butler boog en ging. Sir Tristram liep naar' het raam en bleef uit staan kijken over de tuinen naar de bosschen erachter, in het toenemend donker nog vaag zichtbaar. Zijn blik was somber gefronst, en hij had zijn mond zoo dichtgeknepen, dat hij er nog grimmiger uitzag dan gewoonlijk. Hij keek niet 0111, toen de deur openging en zijn kamerdienaar binnenkwam, vergezeld door een huisknecht, die zijn valies droeg, en een tweeden met twee vergulde kroon kandelaars, die hij op de toilettafel neerzette. Door dat kaarslicht buiten werd het uitzicht buiten nog donkerder. Even later kwam Shield van het raam naar den haard, ging hij met zijn arm tegen den hoogen schoorsteenmantel staan leunen en zag hij neer op de smeulende houtblokken. De huis knecht trok de gordijnen voor de ramen en ver wijderde zich zacht. Jupp, de kamerdienaar, begon den inhoud van het valies uit te pakken en legde op liet bed een gekleede jas uit, mét een korte broek van moerbeikleurig fluweel en een vest van Florentijnsclie zijde. Sir Tristram rakelde met de punt van een zijner kaplaarzen de blokken in den haard op. Jupp keek hem van terzij aan, zich afvra gend, wat er aan de hand was, dat hij zoo kwaad keek. „Wenscht u poeder, sir vroeg hij, den strooier en den pommadepot op de toilettafel zettend. „Neen." Jupp zuchtte. Ook hij wist, dat meneer Lavenham op de villa was. Heel waarschijnlijk zou de Beau 1) 1Hean de mooie speciaal de fat, maar met een minder minachtenden klank dan het Hollandsche woord heeft. zijn neef op het Slot komen bezoeken, en Jupp wist, hoe bekwaam de bediende van meneer Lavenham was in het opmaken van zijn meesters lokken dus uit persoonlijken trots had hij graag zijn meester behoorlijk gekruld en gepoederd naar tafel gestuurd. Hij zei echter niets, maar knielde, om sir Tristram de laarzen uit te trekken. Een half uur later liep Shield, door den kamer dienaar van lord Lavenham geroepen, de Galerij door naar de Groote Kamer, waar hij onaangediend binnenging. De kamer, niet eiken beschot en roode gordijnen, werd verwarmd met een vlammend vuur en ver licht door kaarsen, zeker een vijftig, in veelarmige kandelaars. Aan den wand tegenover de deur stond een groot ledikant op een kleine verhooging. Daarin lag. hoogop in de kussens, met een sprei van glin sterend brocaat gedekt, een uitlieemsch bedjasje dragend en de gepoederde pruik, zonder welke niemand anders dan zijn bediende hem ooit had gezien, de oude Sylvester, negende baron Lavenham. Sir Tristram bleef op den drempel staan, even knipperend tegen den glans van onverwacht licht. De knorrigheid van zijn gezicht werd gematigd door een ietwat smalend lachje, toen zijn oogen de pracht en de bontheid om hem heen bekeken. „Uw sterfbed, mijnheer vroeg hij. Er kwam een schraal lachje uit het ledikant. „Mijn sterfbed," bevestigde Sylvester en hij knip oogde. Sir Tristram liep de kamer door naar de verhoo- giug. Een dorre hand. waaraan een groote robijnen ring gloeide, werd hem toegestoken. Hij vatte die, bleef liaar vasthouden en stond neer te zien in het vale gezicht van zijn oudoom, met den haviksneus, de witte lippen en de diepgezonken schitterende oogen. Sylvester was tachtig en. lag op sterven, maar zijn pruik en zijn moesjes droeg hij nog, zijn snuifdoos en kanten zakdoek had hij nog in de linker hand. Sylvester beantwoordde den strakken blik van zijn achterneef met een blik van boosaardige vol doening. „Ik wist wel, dat je komen zou," zei hij. Hij trok zijn hand weg uit de vingers, die haar licht omvatten, en wees naar een stoel, die op de verhoo ging was klaargezet. „Ga zitten." Hij deed zijn snuif doos open en stak er vinger en duim in. „Wanneer heb ik je 't laatst gezien vroeg hij, de overbodige snuif afschuddend en een klein snufje aan 't eene neusgat houdend. Sir Tristram ging zitten, in het volle licht van een groep kaarsen op een hoog tafeltje. Het goud kleurig licht teekende zijn gezicht in scherp reliëf af tegen de vuurroode bedgordijnen. „Dat zal ongeveer twee jaar geleden zijn," antwoordde hij. Sylvester liet weer zijn grinnikend lachje hooren. „Liefhebbende bloedverwanten zijn we, hè Hij sloot zijn snuifdoos en veegde met den zakdoek zijn vingers af. „Die andere achterneef van me is er ook," zei hij opeens. „Dat heb ik gehoord." „Heb je hem gezien „Neen." „Dan zul je hem zien," zei Sylvester. „Ik niet." „Waarom niet V' vroeg Shield, zijn oogen iets grooter onder de zwarte wenkbrauwen. „Omdat ik er geen zin in heb," antwoordde Sylvester openhartig. „Beau Lavenham Ik ben ook Beau Lavenham geweest in mijn tijd, maar dacht je, (lat ik ooit met een groene jas en een gele pantalon ging loopen „Waarschijnlijk niet," zei Shield. „Ellendige fleemer zei Sylvester. „Ik heb hem nooit gemoogd. Zijn vader ook niet trouwens. Zijn moeder had last van flauwten. Ze kreeg flauwten heele ritsen toen ze de villa van me wou hebben." „En die heeft ze gekregen ook," zei Shield droog. „Natuurlijk snauwde Sylvester, en toen her- zonk hij in een allesvergetend zwijgen van ouder dom. Hij kwam bij, toen er een blok uit den haard naar voren viel. Hij deed zijn oogen weer open en zei„Heb ik al gezegd, waarvoor ik je hebben wou f" Sir Tristram was opgestaan en naar den haard geloopen, om het rockende blok terug te leggen. Hij gaf geen antwoord, voor hij daarmee klaar was, en zei toen met zijn koele, onverschillige stem „l schreef, dat u me wou laten trouwen met uw klein dochter." De scherpe oogen fonkelden, ,,'t Staat je niet erg aan, wel „Niet bijzonder," erkende Shield, naar (le ver- liooging terugkomend. ,.'t Is een goede partij," betoogde Sylvester. „Ik heb 't grootste deel van 't vrije eigendom op haar naam gezet en 't is een halve Fransche ze be grijpt zulke schikkingen. Je kunt je eigen weg gaan. Ze is heel anders dan haar moeder." „Ik heb haar moeder nooit gekend," zei Shield afwijzend. ,,'t Was een zottin zei Sylvester. „Niet te be grijpen een dochter van mijWeggeloopen met een onbenulligen Franscliman nu weet je 't wel. Hoe heette die guit ook weer „De Vauban." ja. De Vidame de Vauban. Wanneer hij ge storven is weet ik niet meer. Marie is drie jaar geleden gestorven, en toen ben ik naar Parijs ge gaan een jaar later, geloof ik, maar mijn geheugen is niet meer zoo best." „Ruim een jaar later, mijnheer." „Dat kan wel. 't Was naHij zweeg even, ging toen voort, met een schorre stem „Na dat geval met Ludovic. Ik vond Frankrijk geen land meer voor 'n kleinkind van mij, en wat héb ik gelijk gehad Hoe lang is 't nu geleden, dat ze den koning naar de guillotine hebben gestuurd Ruim een maand, niet Let op mijn woorden. Tristram vóór 't jaar uit is gaat de koningin denzelfden weg op. Ik ben blij, dat ik 't niet meer mee hoef te maken. Charmante vrouw was 't, charmantMaar dat weet jij niet. Twintig jaar geleden droegen we uit alle macht haar kleur. Alles was koninginnehaar satijn, linten, schoenen.... En nu" hij trok spottend zijn lij) op „nu heb ik een achterneef met een groene jas en een gele pantalon aan, en een idioot suikerbrood op zijn hoofd Opeens sloeg hij zijn zware oogleden op en hij ging voort „Maar 't is en blijft mijn erfgenaam Sir Tristram gaf geen antwoord op die opmerking, die hem bijna als een uitdaging was toegeworpen. Sylvester nam weer een snuifje en zijn volgende woorden hadden weer zijn ietwat spottend toontje. „Als hij kans zag, trouwde hij met Eustacie, maar ze mag hem niet." Een vingerdruk knipte de snuif doos dicht. „Om kort te gaan, ik wil haar met jou zien trouwen voor ik sterf. Tristram." „Waarom vroeg Shield. „Er is geen ander," antwoordde Sylvester onver bloemd. „Mijn schuld natuurlijk. Ik had maatre gelen moeten nemen met haar naar Londen moeten gaan. Maar ik ben oud en ik heb nooit gedaan, waar ik geen zin in had. Ik ben (1e laatste drie jaar hoogstens tweemaal in Londen geweest. Nu is 't daar allemaal te laat voor. Ik lig op sterven en verdraaid nog aan toe, 't is mijn kleinkind Ik zal haar goed verzorgd achterlaten, 't Wordt tijd, dat je aan trouwen denkt." „Héb ik aan gedacht." Sylvester keek hem scherp aan. „Toch niet ver liefd V' Shield's gezicht verstrakte. „Neen." „Als je je nog iets aantrekt van een dol idioot kwajongensgevalletje ben je gek zei Sylvester. „lk ben er 't rechte van vergeten, als ik 't ooit geweten heb, maar 't interesseert me niet ook. De meeste vrouwen bedotten je toch en ik heb er nog nooit een gezien, die in den grond geen zottin was. Wat ik je voorstel is een verstandshuwelijk." „Heeft zij daar begrip van vroeg Shield. „Waar zou ze anders begrip van hebben V' vroeg Sylvester terug, ,,'t Is een Fran^aise." Sir Tristram verwijderde zic.li van het verhoog en liep naar den haard. Sylvester bekeek hem

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 22