KONINKLIJK NEDERLANDSCH- INDISCH LEGER WILDE BERCROZEN WlEN DEZE UNIFORM „PAST' TREKKE HAAR AAN! Giitermams NEEMT DIENST! Wie verstandig is,naait met daar^^elastisch is,sterk en kleurecht. is de heste. 12 Dit is meer dan een uniform. Het is een onderscheidingI Mannen, die deze uniform mogen dragen, hebben getoond dit waard te zijn. Ziet of ook U deze uniform „PAST". In het Koninklijk Nederlandsch-lndisch Leger is plaats voor flinke ongehuwde Nederlanders tusschen 18 en 30 jaar, bij de INFANTERIE, CAVALERIE, ARTILLERIE, GENIE EN HOSPITAALDIENST Vraagt nadere inlichtingen omtrent bezoldiging en bereikbare mogelijkheden aan den COMMANDANT VAN DE KOLONIALE RESERVE TE NIJMEGEN. U OP HET HANDELSMERK SCHAAKBORD. door Philip Merrywheater De jungle lag roerloos, zwijgend en dreigend onder den zonnebrand, broedend op onheil en vervuld van doodelijke geheimen. Het. smalle pad, dat zich als een reuzenslang van den oever der rivier tot aan den voet van bet West-Ghaats-gebergte slingerend door de wildernis bewoog, was op dit heete middaguur verlaten. Zelfs 't woudleven ademde nog slechts dommelend; het getater der gevederde bewoners en het gekrijscli van de apen in de boomen was verstomd en zelfs geen slang ver stoorde met haar ritselend geschuifel de intense stilte van de gedempt belichte ruimte onder het loover. Halverwege het dorp en den voet van het gebergte, daar waar het pad een vrij scherpe bocht maakte naar rechts, werd het geheimzinnige zwijgen plotseling verbroken door een diepe, snuivende ademhaling. In den wirwar van struiken en neerhangende lianen, die een schier ondoordringbare ver sperring vormde voor den voet van den menscli, kraakten een paar takjes. Daarna bleef alles weer stil. Maar achter het netwerk van houtgewas en lianen loerden een paar vurige oogen, die met een felle uitdrukking op de bocht, van het pad gericht, bleven. De groote gevlekte tijger lag waakzaam met zijn kop op zijn voorpooten een monster achtig gevaar, dat mensch en dier met den dood belaagde. 's Morgens in de vroegte waren er menschen langs dat pad gegaan. Vier vertrouwde inlanders, door Donald Curtis uitgezonden, om zijn jonge vrouw van het station aan de kust. af te halen. Hij was zelf nog niet heele- maal hersteld van een zwaren koorts aanval en had de vermoeiende reis in de moordende hitte niet. durven onder nemen. Na hun vertrek waren er uren voor hem aangebroken vol gespannen verwachting. Hij liep de bungalow in en uit, dwaalde langs de paden van de plantage en kon nergens rust vinden. Het vooruitzicht na een scheiding van vier jaren Mabel straks terug te zullen zien, vervulde hem met een ongedurig verlangen. Donald Curtis was een maand ge leden bij volmacht getrouwd. De een zaamheid van de wildernis was hem te drukkend geworden en Mabel had zonder eenig bezwaar in een huwelijk toegestemd. Onmiddellijk na de huwe lijksinzegening had zij zich in Londen ingescheept naar Bombayen thans was het zoover, dat hij haar binnen eenige uren in zijn armen zou kunnen drukken. Zoo waren de morgenuren verstreken met ongeduldig wachten en verlangen. En nu was het middag. Donald zat in de voorgalerij en beschouwde glim lachend de versieringen, die de in landers op het erf hadden aangebracht, Het dorp verkeerde in feestelijke ver wachting en de een na den ander was gedurende de laatste dagen met kleine geschenken komen aandragen, die als welkomstgroet voor de blanke dame van den sahib waren bedoeld. Donald zat met half gesloten oogen te soezen, toen hij een licht gerucht op het erf vernam. Hij keek en zag Sadih het erf oversteken, een veertienjarigen jongen, die sterk aan hem gehecht was. De jongen sloop met een schuwen blik op de voorgalerij voorbij de bungalow, maar Donald hield hem staande, Zijn geheimzinnige glimlach en zijn steel- sche blik hadden zijn nieuwsgierig heid gewekt. „Waar ga je heen op dit uur, Sadih V' Sadih kwam schoorvoetend nader bij. „Naar ginds, meneer," wees hij naar de grauwe reuzen van de West- Ghaats. „Dat is twee uur loopen en dat bij deze warmte Wat moet je daar uit voeren Pas maar op, dat. je geen ongeluk krijgt. Als je wonden weer opengaan, zijn ze niet zoo spoedig ge heeld." Over Sadih's blooten schouder liepen twee lichtroode litteekens. Het waren vergroeide wonden van een tijger klauw. De wonden, door een tijger toegebracht, sluiten zich slechts lang zaam en blijven niet zelden open. Het. had Donald veel moeite en geduld ge kost liet zware letsel te genezen en het gevaar was niet denkbeeldig, dat de wonden zich bij een ruwe aanraking weer zouden openen. „Welnu, wat heb je daar uit te voe ren 1" hernam Donald, toen de jongen bij die waarschuwing bedremmeld bleef zwijgen. „Bloemen plukken voor de blanke dame, meneer," antwoordde Sadih ein delijk. Donald glimlachte. Tegen de steile wanden van de West-Ghaats bloeide een soort wilde roos, waaraan de iu- landsche bevolking uit de streek een heilzame tooverkraclit toeschreef. Hij wilde Sadih niet berooven van het ge noegen, dat hij zich van zijn dankbare attentie voorstelde en knikte hem toe. „Ga dan maar, Sadih. Maar kijk goed uit naar sporen van de gevlekte kat. Runumal zegt, dat er een in den omtrek zwerft." Sadih schudde met een zorgeloozen glimlach het hoofd. Hij was al eens door êen tijger aangevallen en even als de meeste inlanders was hij het rotsvaste en fatale geloof toegedaan, dat iemand, die door de groote ge vlekte kat gewond is en er het leven heeft afgebracht, een gelukskind is en nooit voor een tweede maal aan gevallen wordt. „Meneer Tijger' wist dat hij hem te slim af was en waagde zich niet voor een tweeden keer. Donald zond hem hoofdschuddend heen. Tegen dat bijgeloof hielp geen redeneering. Hij zag Sadih langs den rivieroever in de richting van het gebergte verdwijnen en sloot glim lachend zijn oogen. Wilde bergrozen. Het was een aardige attentie van Sadih, maar Mabel noch hij zou er behoefte aan hebben, om zich gelukkig te kunnen voelen Sadih ging zingend verder. Hij volgde het pad langs de rivier, omdat het daar koeler was dan in de jungle. Hier en daar bleef hij staan en bestudeerde de sporen, die hij passeerde, niet om dat hij de groote gevlekte kat vreesde, doch meer uit gewoonte. Hij had ge leerd acht te slaan op alles, wat hij tegenkwam op den weg, dien hij ging, en als hij sporen van de gevlekte kat ontmoette, diende hij den Sahib te waarschuwen. Maar bij al de sporen van junglebewoners, die 's morgens en 's avonds de rivier opzochten om te drinken, kon hij er géén van een tijger ontdekken en welgemoed trok hij verder. Het was drie uur in den middag, toen Sadih den voet van de bergketen bereikte. Hij had een grauwen berg wand voor zich, die bespikkeld was met ontelbare witte vlekjes. Het wa ren de kleine bergrozen, die den be-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 12