DE TALISMAN RING
G
eo
eyer
Vervolgverhaal
door.
VIERDE HOOFDSTUK
22
Zij kwamen tusseken de boumcn uit op een stuk
meer open grond. Er dreef op dat moment een
wolk langs de maan, maar zooveel licht bleef er
u el over, dat de vervolgers bet voortvliegende paard
konden zien. Twee schoten knalden bijna tegelijk, en
Eustaeie voelde den arm, die haar omsloot, een
vreemden ruk geven, en zij hoorde haar neef scherp
den adem inzuigen. „Zoowaar raak 1" zei hij. „Wie
had ooit kunnen denken, dat een kommies zoo
goed kon schieten
.Ben je gewond riep Eustaeie.
..Niet om te noemen," was het vroolijke antwoord
11ij keek snel over zijn schouder. „Vier stuks geloof
ik. Ze rijden hard. Een kommies draaft altijd door....
Zoo gaat 't beter."
Ze hadden weer dekking en
D L K 11 E hij liet Rufus den pas inhouden
VERVOLG tot een drafen rustig mende
d-c-o -***■ o tivin naar links en naar
rechts door de uitloopers van
het bosck. L>ie dooltocht werd Eustaeie al heel
spoedig een raadsel, maar blijkbaar kende haar neef
het bosch op zijn duimpje, want zij drongen steeds
dieper het donker in. Achter hem klonk de ver
volging, alsof die moeite had, maar kwijt waren ze
haar nog nietLudovic hield zelfs een keer stil,
om ze dichterbij te laten komen, en toen het leek,
dat de jacht werd opgegeven, schoot hij uitnoodigend
zijn tweede pistool af. Dit had de begeerde uit
werking het bosch daverde van de schoten en zij
repten zich weer voort, noordwaarts.
Het was een vol half uur later, toen zij de kom-
miezen heeleruaal kwijt waren, en Ludovic zat te
zwaaien in het zadel.
„Je bent wèl gewond zei Eustaeie ongerust.
„Och kom, een schrammetje mompelde hij. „In
ieder geval, we hebben ze zoo mooi rond laten toereu,
dat ze nu elkaar nazetten, tot T licht wordt."
Eustaeie legde haar handen over de zijne en hield
Rufus staande. „Waar ben je gewond f" vroeg zij.
„Linkerschouder. We moeten 't er maar op wagen,
vind ik, en naar den Vijfsprong zien te komen."
„Ja, maar ik verbind eerst je schouder. Bloed je
erg i"
„Als een rund," zei Ludovic.
Zij liet zich op den grond glijden, stijf en wat pijn
lijk, en zei bevelend „Stap af Als je bloedt als een
rund, ga je dood, en dat wil ik absoluut niet."
Hij lachte, maar steeg af, en voelde zich gesteund
door twee kleine maar vaardige handen. Hij wankel
de en viel op zijn knieën. „Vervloekt," zei hij, ,,'t
schijnt erger te zijn dan ik dachtNeem jij 't paard
maar en laat mij schieten."
„Ik laat je niet schieten," antwoordde Eustaeie,
terwijl zij kloek de strook van haar rok scheurde.
..Ik breng je naar den Vijfsprong."
Zij kreeg geen antwoord, keek hem aan en zag met
ontsteltenis, dat hij flauw was gevallen. Een oogen-
blik wist zij niet, wat te doen, maar toen zij hem aan
raakte en haar hand bebloed terugkwam, begreep zij,
dat ze vóór alles de wond moest verbinden en aan
stonds begon zij te werken, om zijn jas uit te krijgen.
Dit was lang niet makkelijk, maar zij bracht het toch
zoover, en zoo goed als het zonder licht ging omwik
kelde ze zijn schouder met de strooken van haar rok.
Terwijl zij het verband zoo stijf mogelijk aantrok,
kwam hij bij kennis, en even lag hij naar haar te
staren en te knipoogen.
„Wat weer. o, ik weet 't aizei hij zwak.
„Leef me wat brandewijn. Flesck in mijn jaszak."
Zij legde een stevigen knoop, haalde de fleseli uit
zijn jas, tilde zijn hoofd op en hield de flesch aan zijn
lippen. Hij.kwam er voldoende door bjj om overeind
te krabbelen en zijn jas weer aan te trekken. „Zeg,
't zou zonde geweest zijn, als ze jou aan Tristram ver
gooid hadden," zei hij. „Help me even in 't zadel, we
halen den Vijfsprong nog wel."
„Jawel, maar nu zal ik mennen," zei Eustaeie.
„Zooals je wilt, meiske," zei hij mak.
„En je armen om me heen slaan en er niet af
vallen."
„Wees maar niet bang, ik val er niet af."
Eustaeie had gelukkig een omgewaaiden boom
zien liggen ze leidde haar moede paard er heen en
wist, met den boom als stijgblok, in het zadel te
koinen. Toen reed zij terug naar Ludovic en verzocht
hem, achter haar op te stijgen. Hij slaagde daarin,
KORTE IX HO CD VAN "T VOORAFGAANDE:
■Sir Tristram (Shield wordt tutti het sterfbed geroepen
ran z'it oudoom, lord Sylvester Lavenham. Lord
Sylvester heep zijn bezittingen aan zijn kleindochter
Eustaeie de Vauban vermaakt en teil haar, voor hij
sterft, met Tristram, getrouwd zien. De Beau, eveneens
een achterneef van den lord, is ook op het kasteel
aa n wezig. Lavenham's kleinzoon Ludovic, de eigenlijke
opvolger van den lord, had destijds voor een speelschuld
zijn kostbaren talisman-ring als onderpand aan
Matthew Plunkett gegeven. Kort nadien werd Plunkett
in een bosch vermoord; de prachtige ring was ver
dwenen. Ludovic werd van (leze misdaad verdacht en
moest voor de politie vluchten. Lord Sylvester sterft
plotseling. Eustaeie voelt niets voor een huwelijk met
Tristram. Ze vlucht en sluit zich aan bij 'n bende drank
smokkelaars. waarvan Ludovic het hoofd blijkt te zijn.
maar de inspanning berokkende hern bijna weer een
bezwijming. Hij nam nog een slok uit de flesch en
kwam er voldoende van bij om te zeggen „Volg dit
spoor dan komen we op den tolweg, ten noorden van
den Vijfsprong. Als je Nye in den Rooden Leeuw
wakker kunt krijgen, neemt die me wel op."
„Wat inoet ik doen, als ik een kommies zie f"
vroeg Eustaeie.
„Dan wensch je hem vriendelijk goeden nacht,"
antwoordde hij onbekommerd.
Zij ontmoetten echter geen kommies op het pad
door het bosch, en toen zij op den tolweg waren, een
mijl van den Vijfsprong, had Eustaeie te veel zorg
over haar neef, om aan speurende beambten te den
ken. Ludovic scheen meer door instinct dan door
bewuste inspanning in het zadel te blijven. Eustaeie
dorst Rufus zelfs niet te laten draven. Zij had Ludo-
vie's gezonden arm om haar middel getrokken en
hield hem zoo, de machtelooze hand vasthoudend.
De afstand naar den Vijfsprong leek eindeloos, maar
eindelijk kwam de eenzame herberg in zicht, een
donkere vlek tegen den hemel. Het was nu ver vooxhij
middernacht en er scheen geen licht achter de dichte
luiken. Eustaeie bracht Rufus voor de deur tot staan
en liet Ludovic's hand los. Die viel slap langs zijn
zijde. Hij scheen weer flauwgevallen te zijn hij hing
althans zwaar tegen haar aan ze hoopte, dat hij niet
uit het zadel zou vallen, als zij afsteeg. Zij liet zich
naar den grond glijden en bemerkte opgelucht, dat
hij voorover op Rufus' nek terecht kwam. Zij greep
de bel en liet een zenuwachtig gerinkel door de stille
herberg woeden.
Er werd buitengewoon vlug opengedaan. Eustaeie
had al geruchten gehoord, dat Joseph Nye, van den
Rooden Leeuw, méér van de smokkelaars wist, dan
hij toe wou geven, en nu vermoedde zij, dat hij had
staan wachten op het transport, waarmee zij kennis
had gemaakt. Hij kwam zelf opendoen, geheel ge
kleed, met een lantaren in de hand en niet een ver
schrikt gezicht. Toen hij Eustaeie zag, keelrhij, alsof
hij zijn oogen niet gelooven kon en stiet hij uit
„Juffrouw Hé, juffrouw
Eustaeie greep hem gejaagd bij den arm. „Help
me alstublieft dadelijk Ik heb mijn neef Ludovic
hier gebracht, u zou hem opnemen, zei hij, maar hij
is gewond, ik geloof dat hij doodgaatEn bij die
woorden begon zij te snikken, want zij had heel wat
opwinding doorgemaakt en was er doodop van.
I V herbergier deed onwillekeurig een stap achter-
uit. „Maar, juffrouw.. bent u gek geworden
„Nee snikte Eustaeie.
Hij keek ongeloovig naar buiten, het maanlicht
in, maar toen hij de ineengezakte gestalte op Rufus'
nek zag, gaf hij een kreet van schrik, duwde Eustaeie
zijn lantaren in de hand en liep naar huiten. Hij was
een forsche man met sterke spieren, hij lichtte Ludo
ie met verbazingwekkend gemak uit het zadel,
droeg hem de herberg binnen en legde hem op een
bank bij den haard neer. „Wat is er gebeurd f Wat
doet hij hier V' vroeg hij fluisterend.
„Een kommies heeft op hem geschoten. Zou hij
doodgaan, denkt u
„Doodgaan Nee Maar als ze hem hier vinden...."
Hij voltooide den zin niet. „Ik moet eerst dat paard
wegzetten. Blijft u hier, juffrouw, maar raak hem
niet aan Heere Heere, wat een toestand Van den
hoogen schoorsteenmantel nam hij een kaars, hij
stak die aan de vlam van de lantaren aan en gaf haar
aan Eustaeie. „Steekt u die kaarsen even aan, juf
trouw, en houd u zoo stil mogelijk Ik heb menschen
in huis." Hij nam de lantai'en mee, toen hij naar
buiten ging, en deed zacht de deur achter zich dicht.
Er stond een kandelaber met half-opgebrande
kaai'sen op tafel. Eustaeie stak ze aan, keerde zich
toen om en zag bang neer op haar neef.
Hij lag met één arm over den rand van de bank en
zijn gezicht was angstwekkend bleek. Niet wetend,
wat ze voor hein zou kunnen doen, knielde ze naast
hem neer en nam ze de neerhangende hand tusschen
de hare. Nu voor 't eerst kon zij hem duidelijk zien.
Als ze hem bij daglicht ontmoet had, dacht zij, zou
ze hem aanstonds herkend hebben als eenLavenham,
want hij had den haviksneus en den luimigen mond
van Sylvester, door de jeugd minder scherp, maar
toch duidelijk. Hij was lang en slank, grooter dan
Sylvester geweest was, maar hij had juist zulke slanke
handen en welgevormde voeten, en óók zoo'n kloofje
in zijn eigenzinnige kin.
Hij haalde haast geen adem, meende Eustaeie. Zij
legde zijn arm over zijn borst en maakte den zakdoek
om zijn hals los. „O toe, neef Ludovic, niet sterven
smeekte zij.
Zij hoorde iets bewegen op de trap achter haar,
keek om en zag een groote vrouw in een ochtend
japon op de bovenste tree, met een kaars in de hand,
op haar neer staan kijken. Zij sprong op en nam een
houding aan, als wilde zij den hewusteloozen Ludovic
verdedigen, en zij keek de vrouw uitdagend aan.
De dame met de kaars zei, met een tinteling in haar
grijze oogen „Schrikt u maar nietIk ben heuscb
geen spook. Ik bén wakker geworden door de bel, en
ik ben nogal nieuwsgierig, en daarom kom ik maar
eens kijken, wat er te doen is." Zij kwam al sprekend
de trap af en zag Ludovic. Zij trok de wenkbrauwen
op, maar zei kalm „Een ongeluk gebeurd, schijnt 't.
Is hij erg gewond f"
„Ik geloof, dat hij doodgaat," antwoordde Eustaeie
met tragisch geluid. „Hij heeft zóó ontzettend ge
bloed
De dame zette de kaars neer en kwam naar de
bank. „Dat klinkt niet zoo mooi, maar misschien valt
't mee," zei ze. „Zullen we eens naar de wond kijken
„Ik mocht hem niet aanraken van Nye," ant
woordde Eustaeie aarzelend.
„O, is 't een vriend van Nye '1" vroeg de dame.
„Nee ten minste, ja, in zekeren zin wel. Hij is
mijn neef, maar u nxoogt me niets over hem vragen
en u moogt aan niemand vertellen, dat u hem gezien
hebt
„Goed, ik zal er om denken," zei de dame onver
stoorbaar.
Op dit moment kwam de kastelein uit het achter
huis de gelagkamer binnen, gevolgd door een kleinen
man met een rimpelig, lederachtig gezicht en dunne
beenen. Nye keek erg ontevreden, toen hij de lange
dame zag, en zei met zijn zware stem „Neemt u niet
kwalijk, madam, dat we u wakker hebben gemaakt,
't Is niets een kennis van me heeft een beetje last
gekregen met stroopen."
„Dat begrijp ik stroopen midden in Eebruaii,"
zei de dame. „Breng hem maar naar bed en verzorg
zijn wond
„Was ik net van plan, madam," antwoordde Nye
knorrig. „Neem jij zijn beenen, Clem."
Eustaeie zag de beide mannen haar neef voorzich
tig van de bank tillen en de trap op dragen. Zij keek
de groote dame aan, die haar met een zekere vroolijke
belangstelling in 't gezicht zag. „U zult 't wel vreemd
vinden," zei ze verwijtend, „maar waarom komt u
ook beneden