J TH SIERLIJK KLEEDJE POP WORDT AANGEKLEED 1 ««•ïÖÏaV.V***. i IN FILETHAAKWERK (42 X 58 cm.) 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 14 1 12t WIT GARNITUURTJE IN TUNISCHEN HAAKSTEEK (GROOTTE DER POP 52 CM.) Wat restjes witte en gekleurde babywol, eenige draadjes gekleurde splijtzijde en in een oogenblikje beeft moeder dit snoezige garnituurtje voor zusjes pop in elkaar getooverd. Ieder deeltje op zicb wordt volgens bijgaand knip patroon gebaakt in Tunischen haaksteek. Men begint met het rokje en zet hiervoor een aantal steken op ter lengte van plm. 52 cm. Vervolgens haakt men le toer (heen) uit iedere losse een lusje ophalen, die men allemaal op de naald laat staan dan terug gaande eerst één lusje en vervolgens steeds 2 lusjes te zamen telkens met één omslag afwerken. Bij alle volgende, heengaande toeren haalt men de lusjes telkens uit de rechtopstaande lusjes van den vorigen toer. Alle volgende teruggaande toeren worden op dezelfde wijze als de le teruggaande toer afgewerkt. Dit gedeelte van het rokje is plm. 14 cm. hoog. Heeft men deze hoogte bereikt, dan worden de naden met elkaar verbonden en wordt het rokje aan den bovenkant een weinig ingehaald of in kleine plooitjes gelegd. Het voorste en achterste gedeelte van het lijfje worden onderaan begonnen. Men zet een aantal steken op, dat overeenkomt met de breedte van den ondersten rand van het bijbehoorende kmppatroon- tje en haakt in heen- en teruggaande toeren zooals voor het rokje werd beschreven. Is men bij het arms gat gekomen, dan slaat men volgens knippatroon steken over door tot aan het begin van den toer met kettingsteken te haken en laat op het einde van den toer steken staan. Bij het halsje wordt het lijfje in twee afzonderlijke deelen verder gehaakt. Zoodra de hoogte van de schouders van beide deelen is be reikt (zie knippatroon) worden de draden afgehecht en naait men vóór- en achterkant van het lijfje aan elkaar. Daarna worden rokje en lijfje met elkaar verbonden. Over den naad tusschen lijfje en rokje wordt een zalmkleurige rand van lossen gehaakt, waarvoor men in de steken van bet rokje insteekt. Langs halsje, armsgaten en ondersten rand van het rokje haakt men le toer (zalmkleurige wol) vasten. 2e toer (lichtblauw) hoog opgetrokken te zamen afgewerkte vasten, die men als volgt werkt 1 vaste in de vol gende vaste en 1 vaste in de 2e volgende vaste, die te zamen worden afgewerkt. Dan 1 losse, 1 vaste in dezelfde vaste, 1 vaste in de 2de volgende vaste en beide vasten te zamen afwerken. Dan 1 losse. Vanaf herhalen. De schoudertjes worden met 2 kleine drukknoopjes gesloten. De figuurtjes worden van ge kleurde wol of met een dikken draad splijtzijde volgens afbeel ding op het rokje en lijfje ge borduurd in sp insteek. Mutsje. Het mutsje wordt in drie deelen gehaakt volgens knippatroontje. Men begint on deraan bij den rand van het voorste gedeelte, haakt eerst een recht gedeelte en mindert daarna volgens knippatroontje aan weerszijden. De beide zijstukjes van het mutsje worden even eens volgens knippatroon gehaakt. Men begint met de puntjes en meerdert aan weerszijden. Vervolgens wordt daarna volgens knippatroon weer geminderd. Dan haakt men de drie deelen van het mutsje aan elkaar door met lichtblauwe wol telkens afwisselend 1 vaste en 1 losse te haken. De onderste rand wordt met 1 vastentoer zalm kleurige en 1 vastentoer lichtblauwe wol omgehaakt. Bovenop het mutsje wordt een pomponnetje be vestigd, dat men maakt van de witte wol. Hiervoor knipt men twee cirkelvormige kartonnetjes met een middellijn van plm. 5 cm., maakt in het midden een tamelijk groot gaatje en omwoelt de kartonnetjes met een langen, dikken draad van de wol. Tusschen de beide kartonnetjes knoopt men een draad, die stevig wordt aangetrokken, dan knipt men de draadjes tusschen de kartonnetjes door, trekt ze door het gaatje, pluist ze met een naald wat uit en naait het pomponnetje op de muts. Aan de puntige uiteinden worden twee lange koorden van lossen gehaakt, die eveneens in twee pomponnetjes eindigen. N.B. Het garnituurtje kan ook voor 'n baby dienst doen, wanneer alle afmetingen wat grooter worden genomen. Dit sierlijke ovale kleedje kan voor allerlei doeleinden worden gebruikt. Zoo zal het heel goed kunnen dienst doen voor een presenteerblad, op een dressoir, op tafel of op een dienblad. Als materiaal gebruikt men plm. 100 gram kunst zijden haakgaren of gewoon katoenen haakgaren nr. 20 in wit, écru of crème. Tien vierkantjes moeten te zamen plm. 8 cm. groot zijn, wanneer we het kleed op bovenvermelde grootte willen haken. Men haakt volgens bijgaand telpatroontje,waarvan een open vierkantje telkens 2 lossen en 1 stokje inde 3e.volgende losse voorstelt, terwijl voor een vierkantje, met kruisje telkens 3 stokjes naast elkaar worden gehaakt. Het kleedje wordt onderaan bij A begonnen, aan een smalle zijde dus, met een opzetrand van 27 lossen en nog 3 lossen voor het le stokje. Dan haakt men geheel volgens telpatroon. Het meerderen en minderen voert men uit als volgt Voor een nieuw vierkantje haakt men bij het begin van 'n toer 5 lossen en voor ieder nieuw vierkantje, dat er dan nog bij gemaakt moet worden, haakt men er telkens nog 3 lossen bij. Omkeeren en daarna eerst in de 4e losse van het einde van den toer insteken. Bij het meerderen op het einde van den toer haakt men voor ieder nieuw vierkantje 3 stokjes er bij. Voor het le stokje slaat men den draad een keer om de naald, steekt in het stokje, dat op het einde van den vorigen toer gehaakt werd in (hierop is al een stokje gewerkt) en haalt den draad als een lus door. Nu 1 losse haken en dan het stokje zooals een gewoon stokje afwerken. De vol gende stokjes, die erbij ge maakt moeten worden, haakt men op dezelfde wijze, be halve dat men nu voor de le lus, die doorgehaald moet worden, insteekt in de losse, die bij het vorige stokje ge haakt is. Bij het minderen aan het begin van een toer haakt men met kettingsteken totaan het punt van uitgang van den nieuwen toer; hij het min deren aan het einde van den toer laat men het noodige aantal stokjes staan.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 36