GEBREID JASJE Baby gaat uit MET BLOEMETJESVERSIERING 40 Het aardige gebreide pasje, de eenvoudige, maar smaakvolle versiering van kleine bloemetjes maken dit jasje tot een allerliefst kleedingstukje voor ons kleintje. Materiaal plm. 250 gram lichtblauwe babywol (zeer zacht), 2 parelmoeren kuoopen en eenige dra den gekleurde wol of kunstzijde voor het bloemen - randje 2 breinaalden nr. 3. Patroontje: 't jasje is, behalve den buitensten rand, de manchetjes en het pasje, geheel recht gebreid (verkeerden kant averecht). Voor de randen breit men in gerstekorrelsteek als volgt1 recht, 1 ave recht, terwijl aan den verkeerden kant van het werk boven de rechte steken averecht en boven de ave rechte steken recht gebreid wordt. Het pasje breit men aldus le naald (voorkant van het werk) kantlus en daarna telkens afwisselend 1 recht, 1 averecht. 2e naald (achterkant van het werk) kantlus, bo ven den steek, dien men aan den voorkant van het werk recht gebreid heeft (die nu averecht lijkt) breit men 1 averecht en boven den steek, dien men aan den voorkant van het werk averecht gebreid heeft (die nu recht lijkt) breit men 1 recht. 3e naald: als de le naald. te naald: als de 2e naald. 5e naald: (voorkant van het werk) kantlus bij deze naald wordt het patroontje versprongen, zoodat het wafeltjespatroon ontstaatmen begint den toer dus nu met 1 averecht. Daarna breit men vol gens patroon verder en verspringt het patroon na iedere 4e naald. Knippatroon: voor een goed passend model maakt men eerst een patroon van papier zooals de teeke- ningen aangeven. Voorpanden en rugpand: Men begint onderaan en breit voorpanden en rugpand als één geheel. Men berekent het aantal steken volgens knippatroon en wel als volgthaak een aantal lossen dat even lang is als de breedte van het knippatroon van voor pand en rugpand te zamen (gebruik een even dikke liaaknaald als de breinaalden), tel dit aantallen zet evenveel steken op. Brei daarna volgens "boven beschreven patroon 6 naalden in gerstekorrelsteek, waarna het geheele jasje gewoon recht (teruggaande averecht) wordt gebreid, behalve de eerste en laatste 6 steken van de naald, die steeds in gerstekorrelsteek gebreid worden. Op deze wijze breit men zonder meerderen of minderen door tot het armsgat. Dan wordt het aantal steken in drie deelen ver deeld en wel zoo, dat men voor het rugpand in het midden dubbel zooveel steken heeft als voor ieder der beide voorpanden aan weerszijden (zie ook knip patroon). Voor de armsgaten kant men aan weers zijden 8 steken af. Dan breit men eerst het rugpand afzonderlijk af, terwijl men hierbij nog bij de 8 volgende naalden bij iedere 2e naald telkens 1 steek aan weerszijden mindert. Daarna zonder meerderen of minderen doorbreien. Voor den hals kant men, wanneer men de juiste hoogte daarvoor bereikt heeft, in het midden 10 steken af (zie knippatroon). Het randje van den hals wordt in gerstekorrelsteek gebreid. Is men tot aan de hoogte van de schou- (zie knippatroon) gekomen, dan kant men het 3e deel van het aantal steken af aan 't begin van de naald en breit boven de overige steken een heen- en teruggaande naald. Dan weer het volgende 3e deel der steken afkanten, weer een heen- en teruggaande naald breien boven de overige steken en ten slotte ook deze steken afkanten. De beide voorpanden worden op precies dezelfde wijze als het rug pand, maar dan ieder afzonderlijk, gebreid, terwijl de beide randen van deze deelen in gerstekorrelsteek worden uitgevoerd. Wanneer men de daartoe be stemde hoogte bereikt heeft, worden in het linker- of rechtervoorpand (het hangt er van af of het jasje voor een jongen of meisje is be stemd) de beide knoopsgaten ge breid waarvoor men 4 k 6 steken afkant bij de heengaande naald en boven deze afgekante steken bij de teruggaande naald weer opnieuw het aantal afgekante steken opzet. Mouwen: Deze begint men on deraan. Men berekent het aantal opzetsteken zooals voor het rug pand en de beide voorpanden werd aangegeven en breit eerst 6 naalden in gerstekorrelsteek en vervolgens nog 12 naalden in wafelpatroontje. Daarna breit men geheel recht en meerdert aan weerszijden tot aan den kop van het mouwtje steken volgens knippatroon. Is men hier gekomen dan kant men aan weerszijden steken af volgens knip patroon, totdat er ten slotte nog 12 k 14 steken overblijven, die in één keer worden af gekant. Zijn alle deelen van het jasje af, dan maakt men ze wat vochtig en spant ze op het overeenkomstige knippatroon, zet ze met spelden vast en laat ze drogen. Daarna naait men ze in elkaar en naait onder de knoopen een smal reepje lint, om te voorkomen, dat het breiwerk intrekt. Ten slotte borduurt men met gekleurde kunstzijde en wol kleine bloemmotiefjes in steek zooals op de afbeelding van een van het breiwerk staat aangegeven. picot- Werkstukje met bloemmotief je. UELFT VAM HET VOORPAMD HELFT QUCPAMD VAM UCT MOUW VOORPAMD

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 40