29
Wij (/even hierboven een afbeelding van een zeilvaartuig, een z.g. driemast-
galjoot, zoodls die tot in de tweede helft der 18e eeuw nog voor de vaart
op Amerika in gebruik waren.
Den 4en April 1938 was het juist honderd jaar geleden, dat te Cork de eerste Engelsche
raderstoomboot den transailantischen stoomvaartdienst op New York opende. De rader
boot „Britannia"waarover Charles Dickens in zijn „American notes" zoo i
helft der 19de eeuw werd door velen met leede oogen
aangezien doch in vele Europeesche landen be
gonnen scheepsbouwers, reeders e.a. al spoedig het
groote voordeel in te zien van de stoomvaart, omdat
men zooveel vlugger reizen kon maken.
Ook ons land moest met den stroom mede.
Het is hier wel de plaats even te memoreeren dat
Z.M. stoompakket „Curasao", reeds in 1827, het
eerste stoomvaartuig was, dat den Atlantisehen
Oceaan overstak, wel is waar niet naar Noord -
Amerika, doch naar Suriname en Curasao.
Omstreeks het midden der 19de eeuw waren er
reeds zoowel in Engeland als in Duitschland stoom
vaartmaatschappijen opgericht, die in 1853 hun
stoomschepen, al sterk concurreerend tegen de zeil
vaart, van Europa naar Amerika lieten oversteken.
Goederen zoowel als landverhuizers gingen hoe
langer hoe meer onze havens voorbij en werden uit
Engelsche of Duitsche havenplaatsen per stoom
schip vervoerd. De toenmalige regeering vroeg
advies van de Amsterdamsche Kamer van Koop
handel, welke maatregelen genomen moesten worden
om onze scheepvaart en handel, die geweldig be
gonnen te kwijnen, voor ondergang te behoeden.
Het advies luidde „Afwachten
Zoo al afwachtend verliepen er echter nog
twintig jaren aleer er een stoomvaart verbinding
tusschen ons land en Amerika tot stand kwam.
Ons land kon, toen er omstreeks 1869 van ver
schillende zijden op aangedrongen werd om een
stoomvaartverbinding op Amerika in het leven te
roepen, eigenlijk slechts op twee daarvoor geschikte
havens bogen n.l. Vlissingen en Nieuwe/liep. Onze
grootste handelssteden Amsterdam en Rotterdam,
hadden geen van beide een directe verbinding met
de Noordzee. De hoofdstad was voor de kleine zee
vaartuigen aangewezen op den weg over het IJ en
de Zuiderzee door Vliestroom, Marsdiep en Schulpen-
gat, terwijl de grootere schepen óf te Nieuwediep
moesten verblijven en daar moesten laden of lossen,
óf, zooals de groote zeilschepen, eerst te Nieuwediep
voldoende gelicht moesten worden om daarna door
paarden aan lijnen door het Noord-Hollandsch
Kanaal getrokken naar Amsterdam op te varen.
De zeevaart werd van Rotterdam uit door het
Voornsche Kanaal, via de sluis te Hellevoet en het
Haringvliet naar de Noordzee geleid. Beide groote
i eden waren dus gehandicapt door de ondiepe
binnenwateren, terwijl Rotterdam nog rekening
diende te houden met de lengte zijner zeeschepen
met het oog op de Hellevoet-Sluiskolk. Wel is waar
waren het Noordzee-kanaal voor Amsterdam en
de Waterweg voor Rotterdam in uitvoering, doch
voorloopig was men in beide steden nog aan den
ouden toestand gebonden.
Vlissingen en Nieuwediep hadden deze bezwaren
niet, doch daarentegen wél het nadeel dat zij nog
geen goede verbindingen hadden met de groote
handelscentra.
Het was onder deze omstandigheden geen wonder,
dat er lang getwist werd over de plaats van afvaart
naar Amerika. Het resultaat der talrijke pogingen,
die door handels- en scheepvaartbelanghebbenden
werden aangewend om hun standpunt te doen zege
vieren, was de oprichting,
in 1871, van een com
manditaire vennootschap
onder den naam „Plate,
Reuchlin Co" te Rot
terdam, met het doel
„Het tot stand brengen van
een vaart van Rotterdam
op New York".
Deze vennootschap moest
op bescheiden wijze begin
nen. Men zat niet zoo dik
in de geldmiddelen en bestelde daarom twee beschei
den stoomscheepjes, van 1500 ton elk: „Rotter
dam" en „Maas".
Na eenige stagnatie bij den bouw kon de „Rotter
dam" op 15 October 1872 de eerste reis aanvangen,
terwijl de „Maas" eenigen tijd later het zeegat
uitging. Beide schepen waren zoowel voor het ver
voer van lading als voor dat van landverhuizers
ingericht. En met het in de vaart brengen van deze
beide stoomschepen, de voorloopers van de latere
machtige vloot der „Holland-Amerikalijn", werd
tevens een nieuw tijdperk ingeluid voor een betere
accommodatie voor tusschendekspassagiers (land
verhuizers).
Deze schepen waren n.l. speciaal in de eerste plaats
bestemd voor het in die jaren nog zeer loonend ver
voer van emigranten. De verblijven van deze men-
schen waren nu op de tusschendekken, door ijzeren
of houten schotten verdeeld in verblijven voor
mannen, alleenreizende vrouwen en gehuwden. Ieder
had een vaste slaapplaats en er waren afzonderlijke
bergplaatsen voor bagage, die men niet gedurende
de reis noodig had. Voorts was er behoorlijke ver
lichting en ventilatie, ofschoon ook alweder bij dezen
tijd vergeleken nog primitief, maar toch oneindig
beter dan op de vroegere kleine zeilschepen. Een
groot voordeel bestond ook hierin, dat men behoor
lijke toegangen met trappen en overdekte kappen
naar de verblijven had, zoodat zij zelfs bij tamelijk
onstuimig weder nog niet dadelijk gesloten be
hoefden te worden. De concurrentie van andere
transatlantische stoomvaartlijnen, die alle zooveel
mogelijk emigranten tot zich trachtten te trekken,
was in hoofdzaak reden waarom deze verblijven
hoe langer hoe beter en doelmatiger werden inge
richt.
Wordt vervolgd
Het eerste stoomschip, dat in 1827 den Atlantisehen
Oceaan overstak: Z.M. stoompakket „Curasao".
De vaart van Rotterdam op New York werd
den 15 October 1872 geopend door het stoomschip
„Rotterdam" van N.A.S.M., de voorlooper van de
later zoo machtige vloot der „Holland-Amerikalijn"