H
foliii Moonley redt
zijn figuur
Dobbelmann.... lekker, man!
12
Kees
De wereld vol zon. Mijn tuintje vol bloemen.
Mijn hart vol zomer. Mijn pijp vol IBIS-shag.
Mijn hoofd vol prettige gedachten. Mijn rozenstrui
ken vol rose en rood en zacht-geel. Die rozen-geur
en die geur van mijn pijpje IBISWat een
zomer! Wat een zon! Wat een lekker tabakje,
die IBIS. Kom bij me zitten, buurman, en geniet van
het leven. Bewonder mijn tuintje. Geniet van m n rozen
en steek 'r 'ns een pijpje van mijn IBIS op. De zon,
de zomer en Dobbelmann die maken 'n man tevreden.
insectendoodende middelen. Elke
busFlit bevat een product, waarvan
de krachtige werking bewezen is.
Eisch dus Flit en weiger ieder
twijfelachtig namaakproduct. De
it-soldaat is Uw waarborg
floor Eyre Murphy
et was gebeurd. Zoroaster kwam
als zevende over de eindstreep.
Zijn kleuren schoten omhoog
naar het topje van den vlaggemast,
luidsprekers schalden het uit over de
renbaan en de radioreporter op de tri
bune verkondigde het aan de rest van
de wereld Zoroaster was in de Dublin-
VERTEGENW.KERKHOFF 8.
NASSAUKADE 373 - AMSTERDAM
geschreven, toen zij zijn schamele be
zittingen weken later ontving. Zij herin
nerde zich dat haar vader zich waar-
deerend over John Moonley had uitge
laten en de gedachte kwam bij haar
op hem een brief te schrijven. Misschien
was hij met al dat geld nog niet te
trotsch om haar eens op te zoeken en
sweepstake-rennen als zevende over de haar iets meer omtrent het noodlottig
eindstreep gekomen. einde van haar vader mee te deelen.
John Moonley stond duizelend van Aan dien inval dankte John Moonley
zijn zitplaats op. Er hing een mist voor het, dat hij twee dagen later via de
zijn oogen. Zijn handen beefden en zijn krant en de bank, waar hij liet geld van
mond hing open. Een man naast hem zijn lot had opgenomen, een brief ont-
keek hem aan en klopte hem op zijn ving, die geschreven was met een steile
schouder. „Wat mankeert je, vriend V' meisjeshand. Aanvankelijk schonk hij
John Moonley beantwoordde zijn er niet meer aandacht aan dan aan de
bezorgden blik met een dwaas glim- vele andere uiteenloopende epistels,
lachje. „Zoroasterikstot- die hij de laatste dagen ontvangen had.
terde hij.' De mensclien in zijn nabijheid Het was wonderlijk hoeveel mensehen in
verhieven zich. Door den mist heen zag Dublin en daarbuiten bereid waren den
hij, dat zij hem aanstaarden. Zij gaven „nieuwen rijke" belangeloos van advies
hem de hand en lachten en knikten, te dienen wat liij met zijn geld moest
En als de wind zoo snel ging het nieuw- uitvoeren. Toen hij echter zag van wien
tje langs de tribune de winnaar van die brief afkomstig was, kreeg hij een
Zoroaster was zelf op het veld aanwe- lichten schok.
Uit zijn portefeuille haalde hij een
Duizend pond. Een fortuin, binnen foto voor den dag en legde deze voor zich
enkele minuten gewonnen. De menschen op tafel. Het was het port rel van een
rekten hun halzen. Er ging een hoe- twintigjarig meisje, blond, met een kuil-
raatje op en John Moonley lacht-e zijn tje in haar kin en een paar vriendelijke
dwaas lachje. Duizend pond. Pretoria, oogen. Drie jaar lang had dit portret
Goudvelden. Portugeesch Afrika. Een de hut gesierd, die hij en Pat O'Con-
graf in de rotswoestijn. Duizend pond. nell in de Angolawoestijn betrokken
Een wirwar van gedachten stormde op hadden. Hij herinnerde zich nog de
hem aan, voerde zijn halve leven mee, woorden, waarmee Pat het tegen den
wervelde rond in zijn hoofd en trok wand had geprikt.
weer af. En intusschen trachtte hij voet- „Het is voor haar, dat ik Engeland
je voor voetje door de menigte heen te op dezen leeftijd nog verlaten heb,
dringen. Het lukte na veel moeite, John. Als zij er niet geweest was, zoo
maar aan den voet van de tribune den ze me gerust in het werkhuis heb-
maakten de journalisten en fotografen ben mogen opsluiten.'
zich van hem meester. Hulpeloos, on- Pat had zaken gedaan in Dublin,
wennig in die drukte, gaf hij zich aan maar die waren misgegaan door de
hen over. ongunst der tijden. Toen was het idee
„Hoe heet u„Wat doet u voor bij hem gerijpt zich in Afrika een nieuw
den kost bestaan te scheppen. Heieen zou hem
Werktuiglijk gaf hij antwoord op die volgen zoodra hij een bescheiden positie
onbescheiden vragen. „John Moonley, had gevonden, maar zoover was het
dertig jaar oud, pas uit Zuid-Afrika nooit gekomen. De positie bleef uit en
terug." hij had Heieen zelfs nooit iets kunnen
„Lang in Zuid-Afrika geweest, me- sturen om haar léven te veraangenamen,
neer Moonley f In de diamantdelverijen Hij had zijn avontuur niet langer dan
gezeten drie iaar overleefd; de woestijnkoorts
„Tien jaar. Jawel, Beersmijnen. Al had er plotseling een eind aan gemaakt,
tijd onfortuin gehad. Later de heele Toen hij dood was had John een graf
l uie doorgezworven en de Britsclie voor hem opgebouwd in de rotswoestijn
Westkust langs. Toen in Angola ge- en daarna de autoriteiten in Loanda.
vestigd geweest." kennis gegeven van zijn dood. Zijn be-
„Angola is Portugeesch Afrika, niet- zittingen had hij aan den consul afge-
waar dragen, behalve het meisjesportret,
John Moonley knikte. „Portugeesch waarvan hij geen afstand had kunnen
Afrika. Van alles en nog wat gedaan, doen. Drie jaar had het de hut gesierd
Meest naar mineralen gezocht. Goud, en in die jaren was dat meisjesgelaat
wolfram en diamanten. Een hard leven, hem even vertrouwd geworden als zijn
maar paarden, die de haver verdienen, eigen in den gebarsten spiegel, die aan
krijgen ze niet. Nooit geluk gehad. In den tegenovergelegen wand hing.
Angola werkte ik drie jaar samen met Zoo was het portret daar blijven han-
een" kameraad, een zekeren Patrick gen, tusschen een paar platen van de
O'Connell uit Dublin. Hij stierf in de Graphic en de Sketch. En korten tijd la-
woestijn. Koorts. Toen ben ik terug- ter, toen de eenzaamheid hem te druk-
gegaan. Dat is alleskend werd en hem na een tienjarige
De camera's klikten en de journalis- afwezigheid een stil heimwee naar het
ten noteerden. En langzaam" maakte vaderland beving, had hij liet meege-
de gelukkige winnaar zich uit de menig- nomen. Bijna dagelijks had hij het in zijn
te los en verdween eenigszins wankelend handen gehad, doch thans herinnei de
naar den uitgang. hij zich, dat hij Pat O'Connell en het
„John Moonley," mompelde Heieen portret van zijn dochter sinds drie dagen
O'Connell peinzend, op een door de vergeten had. Zóó geheel werd hij in be-
tropenzon gebruind gelaat in de krant slag genomen door de gedachte aan zijn
starend. „Vaders compagnon in Afrika, onverwaehtcn rijkdom.
Ik wou dat ik hem eens kon spreken." Duizend pond. Hij kon nog niet
Zij had van haar vaders dood niet goed wennen aan de gedachte, dat hij
meer vernomen dan het weinige, dat zooveel geld zijn eigendom kon noemen,
de Engelsche consul in Loanda haar had Het was nog pas zeven weken geleden,