ROODE RUSLAND
5
Het avontuurlijke en romantische leven van
een Britschen spion in het
De geschiedenis van
DOOR
SIR RAUL DUKES
*5
EERSTE
HOOFDSTUK
Glinsterende sneeuw.
Blauwgroen licht van
booglampen, zwaaiend in een scher
pen wind. Schildwachten in 't grijs
in hooge kragen gedoken. Zilverig
blinkende bajonettenopstekend van geweren. Een
treindie denderend aanrijdt voor het donkere
gebouw van een grensstation, dat Kalisch heet.
De sombere kaalheid van een groote, slecht ver
lichte wachtkamer. Vreemde reizigers, fluister
gesprekken voerend. Vinnige kou buiten, ver
stikkende hitte binnen. Wolken stoom, telkens
als er een deur opengaat.
Het doolhof op het dak
Er waren maar weinig reizigers op dat kleine
lijntje het oude Rusland in. Twee of drie
Dnitsehe handelsreizigers, die tegelijk niet mij
de grens waren overgekomen een stuk of twaalf
menschen uit de stad, wachtend op een vroegen
trein naar Lodz of Warschau een groep hoeren,
onhandig en verlegen rondsloffend.
Soldaten met geweren hij iedere deur.
I'it een lijst in een hoek van liet vertrek keek (le
Tsaar neer, strak, maar niet onvriendelijk. „De ge
heimzinnige Tsaar van alle geheimzinnige Ruslan
den." Naast hem het bedroefde gezicht der Tsaritsa.
Kr onder, in een smallere lijst, een kleine jongen in
matrozenpak. Ook hij had een vriendelijk gezicht.
Het had iets weg van de gezichten der heiligen, die
mat neerzagen in een anderen hoek, koperen beelden,
waar een flikkerend lichtje in een rood glaasje voor
hing.
Aan den vnilen bruingelen muur tikte een groote
klok met geel glas haar wijzers voort naar het uur
van middernacht, en sloeg. Buiten, verweg, hieven
kerkklokken een grillig gelui aan. Een kellner met
een vlekkerige, slecht passende pandjesjas haalde een
opgebruikten kalender van den muur en hing een
nieuwen op, die het verrassende dagteeken 1 Januari
droeg. Ik merkte op, dat vettige restanten van pa
pieren versiersels een soort morsige vroolijklieid aan
de muren gaven. De begrafenisachtige kellner deed
geen poging om leven te wekken. De enkele zwijgende
of fluisterende reizigers keken naar den datum en
namen nog een slokje thee.
Een paar mijlen naar 't westen, in de wereld, waar
ik uit kwam, was het jaar 1909 al dertien dagen oud.
Ik was niet verdacht geweest op die kalender-
verrassing. Ik had vergeten, dat het oude Rusland
met zwaren tred dertien dagen achter Europa aan
kwam sukkelen. Toen de sloffende kellner mij een
nieuw glas thee met citroen bracht zei hij Z-novym
godom." Wat ik antwoorden moest wist ik niet, maar
ik begreep, dat hij me Gelukkig Nieuwjaar wenschte.
De geluiden in de wachtkamer klonken uit met
doordringende felheid. Het getik van de klok over-
heerschte. Lepels in theeglazen tinkelden een steel-
sche begeleiding. De kellners aanvaardden met korte
antwoorden Instellingen. En soms gierde er buiten
woest een stoomfluit.
Met jeugdige verwondering dronk ik den zurigen
drank en de vreemde gewaarwordingen in. Waarom
was ik hier Waar wou ik heen Waar kwam ik
vandaan Aan het laatste dacht ik niet meer. Ik was
nog erg jong en romantisch. Het verleden beteekende
weinig, de toekomst alles. Geheimzinnigheid en
muziek hadden mij getrokken. Het donkere en raad
selachtige Rusland der Tsarenhet lyrische
Rusland van Rimsky-Korsakofhet hartstoch
telijke Rusland van Tsjaikofskyhet barbaarsche
Rusland van Dogtojefskydat waren de Rus
landen, die mij aantrokken.
„Waar komt u voor vroeg de stugge officier,
aan wien ik mijn pas ging toonen. Ik antwoordde
„Om muziek te studeeren."
Ik ging terug naar mijn stoel, om binnen op den
trein te wachten.
Aan den ingang der wachtkamer stond een bede
laar, een dier uitgestootenen van de mensclielijke
samenleving, zooals men ze in West-Europa nergens
ziet. Hij kreunde een bede voor ieder, die passeerde,
voormalig chef van eten
Britschen geheimen dienst
in Sovjet'Ru stamt
boog er diep bij en maakte een kruis. De onbeschrij
felijke smerigheid van dien armzaligen stakker
boeide me. Toen het nieuwe jaar sloeg, verliet hij
zijn post en ging de tafels rond, van de gelegenheid
gebruik makend om nog eens extra te vragen. Wat
anderen hem gaven wist ik niet. Ik gaf hem een
halven roebel. Hij keek naar het geldstuk, knielde
op den vloer neer, greep den zoom van mijn overjas
en kuste dien. Toen hij de zaal was rondgeweest kwam
hij bij mij terug, bleef naast me staan en brabbelde
lang met een zangerige stem.
Was sruft erf vroeg ik m'n naasten buur.
„Er segnet Sieantwoordde hij. „Hij zegent li,
en hij zegt, dat hij in de toekomst kan zien wat u
zoekt zult u niet vinden, zegt hij, maar u zult meer
vinden dan u zoekt."
Ik voelde me verlegen en ongemakkelijk onder
zooveel attentie, en wou maar, dat de man wegging.
Hij ging ook, opeens, met een gebaar, alsof hij mijn
verlegenheid begreep hij ging weer bij de deur staan
en keek niet meer naar me. Ik was blij, toen de trein
werd afgeroepen.
Ik had maar weinig geld, en moest dus werken,
om verder te kunnen komen. Ik zat (en sliep) nog
Sir l'aul Dukes, de geheime Britsehe agent in
Sovjet-Rusland, met wiens spannend relaas wij deze
week aa n ra ngen
in menige wachtkamer,
voor ik de duizend mijlen
tusschen Kalisch en St.
Petersburg had afgelegd.
Toen ik daar aankwam,
kende ik Rusland en de
Russische taal aardig goed. Den bedelaar
uit Kalisch heb ik nooit vergeten. Jaren
later, na de revolutie, heb ik eenige
malen in wachtkamers geslapen tusschen dichte
zwermen boeren, «lie hem gelijk waren.
Ik heb eens een Russischen edelman over de Rus
sische boeren liooren zeggen ..Die honden kinderen
moesten allemaal met een steen om hun nek in zee
worden gegooid."
Denzelfden edelman heli ik hooren zeggen „Een
minister of gouverneur van een provincie, die geen
steekpenningen aan wil nemen, is geen heer."
ik heh vele weken tnsschen de boeren van dien
edelman doorgebracht, ik heh met hen omgegaan en
met hun kinderen gespeeld. Ik vond niet, dat ze
verdienden in zee te worden gegooid met steenen
om hun halzen. Het lieele dorp noemde me „oom
Maan", want toen ze me vroegen, waar ik vandaan
kwam, had ik gezegd, dat ik van de maan was komen
vallen. Dat was een gelukkige vondst ze boezemde
het geloof der onzekerheid in. Toen het halve dorp
eens ziek was, 's winters, zuiverde ik tal van huisjes
van vliegen, luizen, wandluizen en torren. Het on
gedierte werd bij emmersvol opgeschept en naar
buiten gegooid, in de sneeuw. De boeren vonden het
tooverij. Het was slechts insectenpoeder. Maar de
„maandokter" kreeg er gezag door en werd in staat
geacht, alle ziekte te verdrijven.
Die boeren waren naïef, ja, ongeletterd, vaak nog
halve wilden maar zij hebben groote kunstenaars
geïnspireerd, en zij hebben de rijkste volkstaal van
Europa geschapen.
Zij hebben de revolutie niet veroorzaakt, en toen
ze kwam, begrepen zij haar niet. Zij dachten «lat
Konstitaetsia (de Constitutie) de vrouw van den
president was. Ze waren 't er mee eens, dat er een
republiek moest, komen mits er een goe«le Tsaar
wer«l gevomlen, om haar te besturen. De vergodde-
lijking van Lenin, na zijn dood en na de verzaking
van het communistische experiment, vulde een groote
leegte. Die maatregel was een bewijs van een helderen
blik bij de nieuwe heerscliers.
Ik voelde me in St. Petersburg thuis, zoodra ik er
was. I k had in 't begin geen omgang met de grootcn
der aarde, al kwam 't daar later toe. Ik ging regel
recht naar het Conservatorium, speelde voor de
examen-commissie mijn schooljongenscomposities en
werd toegelaten. Hiermee eindigde een pelgrimstocht
van twee jaren. Maar toch was ik nog een jongen,
uit Engeland weggeloopen, met heel mijn aardscli
bezit in een handkoffer.
Tot het tweede jaar van den wereldoorlog behield
ik de overtuiging, dat de muziek mijn roeping was,
en daartoe werkte alles mee. Toen ik van het Con
servatorium kwam. was Albert Coates dirigent van de
keizerlijke Marinsky-opera. Hij stelde me aan tot
repetitor voor de solisten. Maar weldra werd mijn
muzikale loopbaan afgekapt. In 1915 werd de
Engelsch-Russische Commissie ingesteld, en ik kreeg
een uitnoodiging daarvoor te werken, omdat ik goed
Russisch kende. Begin 1916 verliet ik het Marinsky-
theater. Het werd mijn taak, de lieele Russische pers
bij te houden, en (lat bleek een ontzaglijke taak, want
van 1914 tot het begin der revolutie in Maart 1917
werd het aantal kranten bijna tienmaal zoo groot.
Ondanks de militaire censuur en de speciale censuur
in verband met Raspoetin was de persvrijheid onder
den Tsaar zeer groot, met den lateren communisti-
schen tijd vergeleken. Albert Coates had gezegd, dat
ik bij de opera terug kon komen na den oorlog. Maar
wie kon voorzien, dat „na den oorlog" in Rusland
zoo'n aparte beteekenis zou hebben
In 1915, toen de zwakke Tsaar het oppercommando
over het leger van grootvorst Nicolaas had overge
nomen op aanstoken van Raspoetin werd zelfs
de oorlog in de publieke belangstelling op de tweede
plaats geschoven, achter de loopbaan van den
„schurkachtigen monnik".
Raspoetin wis eigenlijk geen monnik, al speelde hij
die rol. Hij was een doodgewone boer. Maar zijn aan
hangers noemden hem, bij gebrek aan een anderen
titel, wel eens staretz, welk woord ongeveer vertaald
kan worden met „ouderling". Zoo noemde men