ROODE RUSLAND ..ST 25" Het avontuurlij he en romantische leven van een Britschen spion in het Be geschiedenis van DOOR 1 SIR RAUL DUKES 22 De Fin was een lange, bleeke knaap. Hij bracht me een kamertje binnen, ivaar drie mannen om een walmende petro leumlamp zaten. Op een vuil tafel laken zag ik een paar hompen zwart brood, wat visch en een samowar. De vier mannen zagen er ruw en armoedig uit. Zij spraken goed Russischmaar praatten onder elkaar Finsch. Eén hunner scheen den bleeke te vericijten, dat hij me verteld had over het ongeluk van de vorige week. De bleeke, die het hoofd van het troepje scheen te zijn, antwoordde eenigszins driftig. Melnikof is een groote gek," hield hij vol. „We hebben hem gewaarschuwd, om niet meer naar Petrograd te gaan. De Rooden zoeken hem overal en ze weten precies, hoe hij er uitziet. Maar hij was niet te houden. Hij vindt een strop om zijn nek zeker leuk. U zult er wel anders over denken. U bent nogal iemand van belang, zegt Melnikof enfin, dat gaat ons niet aan. Maar de Rooden hebben een hekel aan de Engelschen. Als ik u was, ging ik er vast niet heen. Maar u moet 't natuurlijk zelf weten." Wij gingen aan tafel. De samowar kookte, en terwijl we talrijke porties slappe thee dronken uit vuile glazen, vertelden de Finnen het laatste nieuws uit Petrograd. Het brood kostte duizendmaal zoo veel als vroeger, zeiden ze. Het volk hakte op straat de doode paarden aan stukken. Alle warme kleeren waren gekaapt voor het roode leger. De Tsjeka arresteerde en fusilleerde arbeiders even goed als meer ontwikkelden. Zinojef dreigde de heele bour-* geoisie uit te roeien, als er nog iets tegen de Sovjet- regeering begonnen werd. Toen de Joodsche com missaris Oeritsky te Petrograd door de arbeiders was vermoord, schoot Zinojef vijfhonderd mensehen op een rij neer edelen, professoren, officieren, journalisten, onderwijzers, mannen en vrouwen en er werd een lijst gepubliceerd van nog vijf honderd, die bij 'n volgenden aanslag op het leven van een commissaris gefusilleerd zouden worden. „Ze zullen u vaak aanhouden en ondervragen," ging de bleeke man waarschuwend voort „en draag geen pakjes, want die nemen ze u op straat af." En ik moest maar aldoor denken „Waar is Melnikof Na het eten bespraken we den overtocht. De bleeke Fin nam potlood en papier en maakte een teekeningetje van de grens. „We zullen u met een boot overzetten, op dezelfde plaats als we 't Melnikof gedaan hebben," zei hij. „Hier is de rivier, met bosschen aan weerszijden. Hier, een mijl of twee hoogerop, is aan den Russi- schen kant een wei. 't Is nu tien uur. Tegen drieën gaan we stilletjes de rivier langs, tot we tegenover de wei komen. Daar steekt u over." „Waarom daar vroeg ik verwonderd. „Zien ze me daar niet 't gauwste Waarom brengt u me de bosschen niet in?" „Om'dat die bewaakt worden, en de posten ver anderen iederen nacht van plaats. Daar kunnen we geen oog op houden. Er hebben al heel wat lui geprobeerd, naar de bosschen over te steken, 't Is wel eens gelukt, maar de meesten werden gearres teerd, of ze moesten al vechtende terug. Op de wei letten de Rooden niet - daar steekt toch niemand over, denken ze. En juist omdat 't er open is kun je zien, of er iemand is aan den anderen kant. We zullen u hier overzetten," zei hij, naar een smalte wijzend midden voor de wei. „Hier stroomt 't water sneller en dat maakt lawaai, dus hooren ze ons niet zoo licht. Als u er bent, loopt u hard naar links de glooiing op. Er is een paadje naar den weg. Maar pas op dat huisje," ging hij voort, en hij zette een kruisje op het papier aan den noordrand van de wei. „Daar zit de roode grenswacht, maar om drie uur zullen ze wel slapen." Nu moest het identiteitsbewijs nog gereed worden gemaakt, dat in Sovjet-Rusland als pas zou dienen. Ik kon dat werkje 't beste aan de Finnen over laten, had Melnikof gezegd die wisten precies, met welke papieren je op 't moment het veiligste. W W.AA.W. VWW^ VV, <J) 5 voormalig chef van den I Britschen geheimen dienst in Sovjet-Rusland W/W.WAA.WWVWV'VWWVW C was. We gingen een ander kamertje in, een kantoor tje, met papier, inkt, pennen en een schrijfmachine. „Hoe wou u lieeten?" vroeg de bleeke. „Doet er niet toe," antwoordde ik. „Laat 't maar niet zoo erg Russisch klinken. Mijn accent...." „Dat merken ze niet," zei hij, „maar als u 't liever hebt. „Geef hem een Oekraienschen naam," stelde een der andere Finnen voor. „Hij praat nogal Oe- kraiensch." De bleeke dacht even na. „Joseph Afirenko?" stelde hij voor. „Dat riekt naar de Oekraine." Ik vond 't best. Een der mannen ging aan de schrijf machine zitten, koos met zorg een bepaalde soort papier en begon te tikken. De bleeke ging naar een kastje, sloot het open, en haalde er een doos vol stempels uit, in allerlei vormen en maten, met zwarte handvatten. „Sovjet-stempels," zei hij, lachend om mijn ver bazing. „We zijn bij, zooals u ziet Een gedeelte is gestolen, een gedeelte hebben we zelf gemaakt, en dit" hij drukte het af op een vel papier, en ik las: Commissaris van het grensstation Bielo'ostrof „heb ben we aan den overkant gekocht voor een flesch wodka." Bielo'ostrof was het Russische dorp aan den over kant der rivier. En terwijl de Fin schreef, dacht ik: „Zou ik Melni kof vinden?" Toen hij klaar was, trok hij het papier uit de machi ne en gaf het mij. In den linkerbovenhoek stond het hoofd Buitengewone Commissaris van het Centraal Uitvoerend Comité van den Petrogradschen Raad van Arbeiders- en Roode-Soldatenafgevaardigden. Volgde deze tekst: Certificaat. Hierdoor wordt verklaard, dat Joseph Afirenko in dienst is bij den Buitengewonen Commissaris van het Centraal Uitvoerend Comité van den Petro gradschen Raad van Arbeiders- en Roode-Solda- tenafgevaardigden in de hoedanigheid van kan toorbediende, gelijk bijgaande handteekeningen en zegels bevestigen. „In dienst van de Buitengewone Commissie. de Tsjeka?" riep ik uit, verbaasd om zooveel stout moedigheid. „Waarom niet?" zei de bleeke koel. „Dat is toch het veiligste?" Ja, in dienst heeten te staan van de almachtige terroristische geheime politie, dat was het veiligste! De Russen zeggen zelf: als je tusschen de wolven woont, moet je huilen als de wolven! „Nu de handteekeningen en 't stempel," zei de Fin. „Die papieren werden altijd geteekend door twee lui, Tihonof en Friedmann, maar dat komt er niet zoo erg op aan 't stempel is de hoofdzaak." Lit eenige Sovjet-papieren zocht hij er een met twee handteekeningen, om die te copieeren. Hij koos een geschikte pen en krabbelde onder den tekst van ntiijjn pas met een bijna onleesbare hand: „Tiiionof". „Nu teekent u voor den secretaris," zei de Fïn lachend, en hij schoof mij het papier toe. „In steil schrift. Hier is't origineel. Denaam is Friedmann." Ik keek naar 't origineel en zette een kras, die iets weghad van de hand- teekening van den Russi- schen ambtenaar. „Hebt u een foto vroeg de bleeke. Ja, ik had teViborg een portret laten maken. Hij knipte het bij en plakte het opzij op het papier. Toen maakte hij met een rond rubber stempel twee afdrukken op de foto. Het zegel was rood en bevatte denzelfden tekst als het brief hoofd. Het midden werd gevuld door de vijfpuntige bolsjewistische ster, waarin een hamer en een ploeg. „Dit is uw dienstkaart," zei de Fin. „Nu nog een persoon lij k identiteitsbewijs." Vlug werd er een tweede papier getikt met de woorden: Houder dezes is de Sovjet-emplové Joseph Ilitsj Afirenko, 36 jaar. Dit papier was eigenlijk overbodig, maar twee documenten waren altijd beter dan één. Het was nu voorbij middernacht en de leider van den troep gaf bevel tot een korte rust. Zelf ging hij op een bank in de eetkamer liggen. Er waren verder nog twee bedden voor vier personen ik ging op een ervan liggen met een der Finnen. Ik probeerde te slapen, maar het lukte niet. Ik dacht aan Melnikof, en aan Rusland, en aan het leven van avontuur, dat ik gekozen had. Ik was zenuwachtig, maar niet zoo neerslachtig als in den trein. Ik zag zelfs den humor van mijn toestand. Buitengewoon was die zeef zeker! De twee rusturen leken eindeloos. Ik was bang voor het klokje van drieën, en toch verlangde ik er naar - dan was 't gebeurd. Eindelijk naderde er gerucht uit de andere kamer en de bleeke Fin stiet ons aan met de kolf van zijn geweer. „Word wakker," fluisterde hij, „over een kwartier gaan we. Doodstil zijn! De buren mogen ons niet hooren." We waren in een paar minuten klaar. Mijn heele bagage bestond uit een klein pakje, dat in mijn zak ging; het bevatte een paar sokken, twee zakdoeken en een paar biscuits. In een anderen zak had ik het fleschje whisky, dat ik voor Melnikof had ver stopt, en een klein broodje; mijn geld droeg ik onder mijn hemd. Een der Finnen bleef achter; de andere drie gingen met me mee. Het was een koude vriesnaeht, stikdonker. De natuur was dood stil. Wij slopen naar buiten, door den bleeke geleid. Een der mannen vormde de achterhoede, en allen hadden hun geweren klaar voor het gebruik. We slopen den weg langs, dien de Fin me op papier had gewezen, en bukten diep, als boomen geen dekking gaven aan den Finsclien kant. Een paar meter rechts hoorde ik de rivier stroomen. De struiken rondom schenen stom te leven, de buk kende mannen vóór me leken uit een andere wereld te komen. In zeeën van tijd zijn er enkele momen ten, die brandpunten in ons leven vormen. Dit was er voor mij één. Er zouden er nog vele volgen. Het was maar goed, dat ik ze niet voorzien kon. Ook was het maar goed, dat ik blindelings voortging, evenzeer uit plichtsbesef als uit nieuwsgierigheid of smaak voor avontuur. We bereikten een vervallen villa, die aan den rivieroever stond tusschen boomen en struiken. Hier bleven we een minuut stokstijf staan, luisterend, of er geluid kwam. Wij hoorden niets dan het gemurmel van het water. Onder dekking van de villa daalden we af naar het water. De rivier was hier een pas of twintig breed. Langs beide oevers lag een ijsrand. Ik keek naar de overzij. Daar was open wei, maar aan weerskanten vormden boomen, een honderd passen ver, een donkeren achtergrond. Links kon ik nog juist het huisje van de roode grenswacht zien, waarvoor de Finnen me gewaarschuwd hadden. De bleeke ging op een open 'plekje tusschen de struiken staan. Toen kwam hij zeggen, dat alles in orde was. „Denk er om," herhaalde hij zacht zijn raad, „iets naar links rennen maar let op dat huisje." Hij gaf den anderen twee 'n teeken, en zij trokken een boot uit de struiken. Zonder gerucht bonden zij een lang touw aan den boeg en legden zij er een vaarboom in. Toen lieten zij het vaartuig langs de helling in 't water glijden. „Stap in," fluisterde de leider, „en boom naar den overkant. Succes

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 22