tteèhl'Jw tfSÉS Es^sM»&*«gi JABOT GEBREID BRETELBROEKJE Voor onze kleuters UITGEVOERD IN HAAKWERK Deze jabot wordt gehaakt met haakgaren no. 60 of 40, in wit of écru. Men begint met 50 kettingsteken op te zetten. Vervolgens haakt men 50 vasten op de kettingsteken op den hoek 2 vasten in denzelfden steek; aan den anderen kant van de kettingsteken ook weer 50 vasten haken. Dan keert men het werk om. De jabot wordt in heen- en teruggaande toeren als volgt gehaakt. Ie toer: 1 vaste, 1 kettingsteek, 1 vaste overslaan, 1 vaste, 1 kettingsteek, enz. rondom den toer. 2e toer: 1 vaste in het boogje, 2 kettingsteken, 1 vaste enz. (men haakt nu geregeld in de boogjes), tot de puntdan 3 boogjes bijmakendus 2 kettingsteken, 1 vaste, in hetzelfde boogje; nog 2 maal herhalen; dan verder den toer uithaken. 3e toer: 1 vaste, 3 kettingsteken. 1 vaste, enz. 4e toer: 1 vaste, 3 kettingsteken; 8 maal herhalen. Vervolgens 4 kettingsteken, 1 vaste enz. tot er 8 boogjes zijn overgebleven. Dan weer 3 kettingsteken tusschen de vasten, toer uithaken. De twee helften moeten gelijk worden. 5e toer: 1 vaste, 3 kettingsteken; 8 maal herhalen. Vervolgens 5 kettingsteken, 1 vaste, enz. tot de helft. 2e helft op dezelfde wijze terughaken. 6e toer: 1 vaste, 4 kettingsteken; 8 maal herhalen, 6 kettingsteken, 1 vaste, enz. tot het midden haken dan 4 stokjes in het boogje, in plaats van 1 vaste. Vervolgens weer verder haken, op dezelfde wijze als le helft, dus 6 kettingsteken, 1 vaste, enz. 7e toer: 1 vaste, 4 kettingsteken; 8 maal herhalen, 7 kettingsteken, 1 vaste, enz. tot het midden haken; nu in 2 boogjes 4 stokjes. 2e helft op dezelfde wijze zoo terug. 8e toer: 1 vaste, 4 kettingsteken; 8 maal herhalen, 8 kettingsteken, 1 vaste, enz. Nu 3 boogjes met 4 stokjes. 2e helft weer op dezelfde wijze terug. 9e toer: 1 vaste, 5 kettingsteken8 maal herhalen, 9 kettingsteken, 1 vaste, enz. Nu 7 boogjes met 4 stokjes. Op de middelste 4 stokjes (nadat dus 3 maal 4 stokjes gehaakt zijn) nog 4 stokjes. 2e helft weer op dezelfde wijze terug. 10e toer: 1 vaste, 6 kettingsteken; 8 maal herhalen. 9 kettingsteken, 1 vaste, enz. Nu 2 boogjes eerder beginnen (er komen nu dus 11 boogjes met stokjes) met de 4 stokjes in het boogje. Bij het 3e 4-tal stokjes weer op de stokjes hakenzoo ook bij het 4e 4-tal. Dus er komen nu 2 dubbele stokjesgroepen naast elkaar. Verder haken met de stokjesgroepen tot het midden en de 2e helft weer op dezelfde wijze terug. 11e toer: 1 vaste, 7 kettingsteken; 8 maal herhalen, 9 kettingsteken, 1 vaste, enz. Nu 3 boogjes eerder beginnen met 4 stokjes in het boogje. Bij het 7e 4-tal stokjes weer op de stokjes haken; evenzoo bij het 8e. Verder tot het midden. 2e helft op dezelfde wijze terug. 12e toer: 1 vaste, 8 kettingsteken 8 maal herhalen, 9 kettingsteken, 1 vaste, enz. Weer 3 boogjes eerder beginnen met 4 stokjes in het boogje. Nu alleen bij de middel ste stokjes-groep op de stokjes haken. 2e helft weer op dezelfde wijze terug. 13e toer: 1 vaste, 9 ketting steken, enz. Weer 3 boogjes eerder beginnen met de 4 stokjes in het boogje. Nu bij 2 stokjesgroepen n.l. bij die vóór en bij die na de middelste op de stokjes haken. 2e helft op dezelfde wijze terug. 14e toer: 1 vaste, 9 ketting steken, enz. Weer 3 boogjes eer der beginnen met de 4 stokjes in het boogje. Nu weer bij 2 stokjes groepen op de stokjes haken, doch nu bij een groepje meer naar voren en een meer naar achteren. 2e helft op dezelfde wijze. 15e toer: 1 vaste, 9 ketting steken, enz. Weer 3 boogjes eerder beginnen, met de stokjes in het boogje. Den heelen toer zoo haken. 16e toer: I vaste, 9 ketting- steken 6 maal herhalendan met de 4 stokjes in het boogje beginnen en doorhaken tot men weer 6 boogjes over heeft; dan weer 9 ketting steken, 1 vaste. 17e toer: 1 vaste, 9 kettingsteken; 3 maal herhalen; dan met de 4 stokjes in het boogje beginnen en door haken, tot men 3 boogjes over heeft: dan weer 9 kettingsteken, 1 vaste. 18e toer: Heelemaal met de stokjesgroepen. 19e toer: Afhaken met een picotje, n.l. 5 ketting steken; op den 3en kettingsteek 1 vaste; 2 maal herhalen; dan 2 kettingsteken, 1 vaste in het boogje enz. Vervolgens wordt de jabot opgestreken en gevormd zooals de foto het aangeeft. Om den jabot in den vorm te houden, drenkt men hem, na het strijken en vormen, in suikerwater. LEEFTIJD: 2 JAAR Een broekje met bretels is voor uw kleinen jongen wel een der meest practische modelletjes om te dragen, daar er nooit kans bestaat voor scheef zitten, afzakken en dergelijke euvelen meer. Het model van onze afbeelding werd gebreid van plm. 75 gram korenblauwe koord wol met breinaal den nr. 2 y2. Maten: Lengte van het voorpand tot aan de bretels: 26 cm.; zijlengte: 30 cm.; taillewijdte: 5460 cm. Proeflapje: 26 steken in de breedte en 40 naalden in de hoogte zijn 10 cm. Het broekje wordt in twee gelijke helften gebreid. Men zet voor iedere helft 72 steken op en breit dan eerst 10 naalden telkens afwisselend 1 recht verdraaid, 1 averecht. Vervolgens wordt de verhooging gebreid. Dit doet men als volgt8 recht, omkeeren, 8 averecht terugbreien en op deze wijze telkens 8 steken er bij breien, dus de daarop volgende naald wordt: 16 recht, omkeeren, 16 averecht terugbreien, enz. Heeft men ten slotte 72 steken averecht teruggebreid, dan wordt er op het einde van deze naald 1 steek bij gemaakt. Men heeft nu in het totaal 73 steken en breit ook het verdere gedeelte in tricotsteek (heengaande recht, teruggaande averecht), waarbij men tevens bij iedere 10e volgende naald aan het begin en op het einde van de naald 1 steek er bij maakt, totdat men in het totaal 89 steken op de naald heeft. Vervolgens breit men door zonder te meerderen tot de geheele lengte van het broekje 26 cm. is. (Korten.kant meten). Daarna kant men bjj het begin van de naald aan iedere zijde eerst 3 steken, dan 2 steken en vervolgens nog 3x1 steek af. Boven de overige 73 steken breit men dan nog 6 naalden 1 recht verdraaid, 1 averecht. Dan afkan- ten voor het pijpje. De andere helft van het broekje wordt op de zelfde wijze, maar dan tegengesteld gebreid, dus de verhooging be gint met 8 averecht in de heengaande naald en 8 recht in de terug gaande naald, enz. BretelsHiervoor zet men 9 steken op. Boven deze 9 steken breit men 34 ii 36 cm. in ribbelpatroon (heen- en teruggaande recht). Vervolgens breit men in het reepje een knoopsgat door de middelste 3 steken te kanten. Bij de vqI- gende naald zet men boven deze afgekante steken weer 3 nieuwe steken op. Vervolgens breit men bij het begin van iedere naald 2 steken te zamen, tot men geen steken meer overhoudt. Nu nog een tweede bretel breien. Dan alle deelen oppersen en door naden verbinden. De bretels worden met 2 knoopen aan voor kant en achterkant op het broekje bevestigd. De knoopsgaten moe ten aan den voorkant komen te vallen. De bretels moeten kruise lings over elkaar vallen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 36