»KARIIIATA« EE1V VOOREOOPER VAX BE m Zooals men wect is de bergingspoging, door den reusacMigen tinbaggermolen de „Karimatd"van bet in den donkeren nacht van den 9en October 1799 op de Wester- gronden nabij Terschelling voor altijd verdwenen goudschip Lutinereeds door tallooze andere voorafgegaan. Sinds weldra honderdveertig jaar dat men bezig is, den goudschat aan den zeebodem te ontfutselen, heeft men achtereenvolgens de meest origineele werktuigen geconstrueerd om het langzaam onder het zeezand wegzakkende wrak te bergen. Er is gewerkt met duikers en zandzuigers, met sproeiers, zeef- en waschin- richtingen, met boortorens. Doch telkens werden de bergingspogingen van het millioenen- schip, dat den eigenaardigen naam draagt, welke kwelduivelbeteekent, op een gegeven moment onderbroken, en behield de zee haar prooi, althans voor het grootste deel, voor zich. Het is daarom wel interes sant een van deze ber gingspogingen, tegen liet einde der vorige eeuw onder nomen met 'n speciaal daarvoor geconstrueerd schip, eens wat nader te bekijken. Wij meenen dit liet beste te kunnen doen aan de hand van de op deze bladzijde gereproduceerde oude liout-gravure dateerend uit het jaar 1881, welke van de hieronder volgende beschrijving voorzien was. Reeds in tie vorige eeuw trachtte men met een speciaal daarvoor ontwor pen schip den goud schat van de Lutine te bereiken. Een nieuwe verzanding had omstreeks 1860 voor de zoo- veelste maal een einde gemaakt aan het dui- kerswerk. Het was toen, dat de heer W. H. ter Meulen te Bodegraven voorstelde, om door het in spuiten van water het zand zoodanig los te maken en te houden, dat gedurende het spuiten een duiker in den kuil met opwellend zand zou kunnen afdalen en zich vrij bewegen. In 1870 en in 1877 werden er achtereenvolgens nabij Ter schelling en IJmuideu proeven inee genomen. In het bijzijn van verschillende ingenieurs en belanghebbenden drong de dui ker J. Vrduwes tot 30 voet diep in den grond. Het werktuig, dat bij het zandduiken het eerst in aan merking kwam, was de boor. Deze bestond uit een soort van rooster met een cirkelvormig grondvlak, eenigszins gelijkende op een wagenwiel. Het was van plaatkoper gemaakt, dat in zeewater minder roest dan ijzer, en er kon water in geperst worden, dat geen anderen uit weg had dan eenige honderden gaatjes in den onderkant van den vlakliggenden rooster. De aanvoer van het water ge schiedde door een slang, op het midden van den hollen rooster bevestigd. Tot het aanvoeren van het benoodigde perswater had men de stoomboot Antagonist inge richt. In deze boot had men een zeer zware centrifugaalpomp op gesteld, welke, door stoom ge dreven, per minuut tot twintig kubieke meters water kon leveren. Men gebruikte trouwens indertijd deze inrichting reeds om zandbanken los te spoelen. Naast de boor bevond zich een „zoeker", die op ziclizelf, onafhankelijk van de boor, ge bruikt kon worden, om naar een onder het zand verborgen wrak te zoeken. Dit was niet anders dan een met lood bekloede ijzeren gaspijp, van ongeveer vier nieters lengte, die aan een afzonderlijke waterslang hing, van kleiner kaliber dati de boor- slang, en die het best te verge lijken is bij een gewone brand slang, grootendeels van opzette lijk niet geheel waterdicht lin nen gemaakt. Wanneer de zoe ker gebruikt werd, spoot er niet alleen een straal water uit, maar sloeg de slang, zooals men dat noemt, ook door. De natte pijp gleed in minder dan twee mi nuten tot vijfentwintig voet diep. Een electriseh mondstuk aan den zoeker bevestigd men vergete niet dat we hier spreken over een toestel dat meer dan een halve eeuw geleden werd uitgevonden en gebruikt deed dienst als verklikker van alle blanke, niet geroeste metalen, goud of zilver. Bij de eerste inrichting, zooals deze aan boord vtfn de Antagonist was opgesteld, hing de boor voor aan de boot, en moest de zee zeer kalm zijn, om den duiker en de boor te zaïrien in het gat neer te kunnen laten. Liep er deining, dan bestond het gevaar dat door het rukken van de boot aan de boor de duiker tusschen wrakhout en boor beklemd geraakte. Om dit bezwaar weg te nemen, werd het windas van de boor overgebracht op een vlot, zooals dit duidelijk op onze teekening zichtbaar is, en alle werktuigen hierop overgeplaatst. Dit duikersvlot kon zelfs in betrekkelijk woelig water stil blijven liggen, doordat het met aanzienlijken ballast was bezwaard, welke aan den grond kon worden verankerd. Het platform, dat tot werkplaats diende, dreef op twee luelitketels die door de ballastkettingen juist voldoende onder water werden gehouden, om geen last meer van «1e deining te hebben, en even vast op de golven te liggen als ware het een op palen gebouwde werkplaats. Ziedaar een eenigszins verkorte beschrijving van het zeker vernuftig bedachte toestel, waarmede men in de tweede helft der vorige eeuw naar de schatten van de Lutine vischte. Maar de omstandigheden, waaronder men toen gedwongen was te werken, be nevens de ten gevolge van zandaanslibbing nogal wisselende diepteligging van het wrak, deden ook deze bergingspogingen op niets uitloopen. Ze werden nog gevolgd door een derde belangrijke poging onder leiding van den Engelschman Gardener, die in 1911 met een modern uitgerust vaartuig boven het wrak werkte. Ook toen evenwel voldeed deze zoo enorm veel sterkere installatie niet, en toen in 1914 de wereldoorlog uitbrak gaf men de poging op. In 1928 werd door de firma's Dros en Doeksen opnieuw naar goud gezocht. Maar in plaats van goud haalde men kanonskogels op, welke men nu nog, ten getale van meer dan duizend, op het eiland Ter schelling als curiositeit kan bewonderen. De pogingen van Beckers in 1934 met zijn Lutine-toren staan onzen lezers ongetwijfeld nog versch voor den geest. Wij hebben er in die dagen in Panorama meer dan eens een uitvoerige reportage aan gewijd. Nu is de grootste tinbaggermolen ter wereld, de Karimata, aan liet werk getogen. Als het nu niet gelukt, zoo zeggen de menschen die kennis hebben van het bergingsvak en van de honderd-en-een moeilijkheden waaraan men hier liet hoofd te bieden heeft, dan lukt het nooit. Intussclien is het storm achtige weer der laatste weken ook al i eer niet bevorderlijk geweest voor een vlotten gang van zaken. Maar er is nog een andere reden, die het kan doen be twijfelen, of men er wel ooit in slagen zal, den schat in zijn geheel aan den zeebodem te ontrukken. En dat is de klei laag, waarin, naar men zegt, de Lutine terecht is gekomen, na steeds op een zandlaag te heb ben gerust. Het gaat er nu maar om, hoe dik deze kleilaag is. Want bevindt zich onder deze kleilaag weer spoedig 'n nieuwe zandlaag, dan is 't waarschijn lijk, dat het wrak meer dan der tig meter diep in den zeebodem is gezonken. En meer dan dertig meter diep kunnen ook de mach tige stalen emmers der Kari mata niet graven. En zoo zal weldra misschien de goldrusli van 1938 op Terschelling weer even spoedig tot het verleden belmoren als de vorige, en vra gen de oude strandjutters van Terschelling vol spanning, maar in den grond toch niet zonder scepticisme, zich af, of dien modernen goudzoeker zal ge lukken datgene waar ze nu al sinds 140 jaar op zitten te broeien, te fantaseeren en te wachten. Maar. blijft 't goede weer een poosje aanhoudenzit er nog goud. en zit het niet al te diep.. wel, dan haalt de Karimata het te voorschijn. Zoo neen, dan zal de zeebodem zich wel voor altijd sluiten boven de plaats waar de gouden en zilve ren staven, de Spaansche matten en gouden dubloenen, de louis d'or en de guinjes van het, mil- lioenenschip liggen begraven. Een houtgravure uit 't jaar 1881 waarop men de vinding van den heer IF. Hter Meulen ziet af gebeeld.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 15