li m Dalkan-rhapsodie 4 floor Stefan Ruberg Mihai Cosma, de boer, stond oj) bet punt, zijn huisje met rieten dak te verlaten en naar bet veld te gaan, toen de bezoeker kwam. Cosma was aan hard werken gewendhij -voelde niet veel voor bezoek in den vroegen morgen, als de zware dagtaak hein riep. Maar déze bezoeker was op geen tijd welkom geweest. Het was een gendarme. „Ben jij Miliai Cosina?" „Jawel." „Dan ga jij met me mee." „Waarom?" De magere boer keek verbaasd. „Heb ik iets op mijn geweten?" „Doe geen domme vragen en ga mee! Vooruit!" Er was geen keuze. Cosma nam zijn hoed, staarde dof naar zijn protesteerende vrouw, maakte een kruis en gin^f naar buiten. De gendarme leidde hem het dorp door. Het nieuws, dat Cosma gearresteerd werd, had zich snel verspreid -al ras werden de twee vergezeld door een menigte nieuwsgierige boeren. Stil en gelaten liep Cosma tussehen zijn buren door. Er liepen op gewonden kreten door de menigte. ..Kijk, 't is Cos ma, de gendarme heeft hem gehaald." „Weet iemand, wat hij gedaan heeft?" Ze keken hem aan met ver wonderden schrik en met medelijden. Sommigen vroegen aan den gendarme, waarom Cosma gearres teerd werd. Hij antwoordde grof, dat ze zich met hun eigen zaken moesten bemoeien. „Wees maar blij, dat je er niets mee te maken hebt, dus houd je mond en schiet op," zei hij tegen een stoeien boer. Dit ant woord voldeed de nieuwsgierigheid der menschen niet, maar gaf hun wel iets te denken. Cosma had vast iets ergs gedaan; misschien gestolen. „Misschien is hij de moordenaar van den landheer, Stefanescu. waar de gendarmerie al drie jaar naar zoekt," zei een der grijze baarden van het dorp. De dienaar der wet en zijn gevangene bereikten de kazerne. Cosma kreeg een onprettig gevoel. Hij was dat gebouw altijd^ gauw voorbij geloopen zon der er naar te durven kijken. Hij had altijd schuw gedacht aan het lot dergenen, die achter die roode steenen muren terecht kwamen. En nu kreeg hij het voorrecht, van nabij met de menschen daarbinnen kennis te maken. De gendarme duwde hem een deur door. Cosma stond tegenover de lieerschende macht in het dorp, den commandant van de gendarmerie. In de stad is zoo'n officier een onbelangrijk raadje in de militaire machine; maar hier was hij almachtig, een man, wiens minste woord of gril gevreesd werd. Die schrik wekkende belichaming van de staatsmacht sloeg niet eens zijn oogen op van de papieren op zijn bureau, toen de boer, bleek, zijn hoed in zijn handen draaiend, opeens in zijn tegenwoordigheid verscheen. Hij bleef studeeren in een ontzettend officieel docu ment. Toen hij klaar was met lezen deed hij zijn sigarettenkoker open, nam een sigaret, stak die aan, schraapte zijn keel en keek op. „Wie is dat?" blafte hij den soldaat aan. De man schoot verschrikt in de houding. „Dit is Miliai Cosma, op uw orders, meneer." „O ja, Miliai Cosma." Nog eens schraapte hij zijn keel. „Waar is dat papiertje gebleven....? Ver vloekt, ik had 't net in inijn liand. 0, hier is 't. Luis ter eens, Cosma, ik heb orders van 't hoofdkwartier, om je voor te geleiden. De reden staat er niet bij, kan trouwens geen mensch wat schelen. Je weet zeker wel wat je uitgespookt hebt, hè?" Cosma herwon een greintje moed. „Lang moogt u leven, mijnheer, maar ik weet van niets. Ik heb niets gedaan." „Houd je mond, idioot! Wie vraagt je wat?" Hij stond op en kwam naar den boer toe. „Misdadi gers zijn altijd onschuldig," bromde hij. Om nadruk te geven aan die opmerking stiet hij den boer met kracht tegen zijn borst. Hij ging weer zitten en vervolgde snel: „Van hier naar de hoofdstad der provincie is 76 kilometer. Dat is onder de 100 kilometer, dus volgens de wet moet je zelf 't reisgeld van 300 lei voor jezelf en je bewaker fourneeren, of je gaat er te voet heen." De boer keek radeloos. Hij boog zijn ruige hoofd en pleitte: „Excellentie, waar moet zoo'n arme boer als ik zooveel geld vandaan halen?" ,,'t Kan mij niet schelen, hoe je aan 't, geld komt. Ik vraag alleen of je 't. hebt of niet. Als je 't niet hebt, wandel je van de eene kazerne naar de andere. En nu opschieten!" Hij nam een papier van zijn bureau, wendde zich naar den gendarme en zei: „Hier zijn de orders. Breng dien ezel naar den volgenden post, in Florita." Met een schop bracht de soldaat den boer op gang. Uren liepen de boer en de gendarme over den lree- ten, stoffigen weg, die naar Florita leidde. De boer, aan den militairen pas niet gewend, werd gauw moe. De soldaat echter, 't marcheeren gewoon en geprik keld door de hoop, nog dien avond in zijn eigeu ka zerne terug te kunnen zijn, hield er ferm den pas in. Als de boer eens achterbleef, werd hij door een klap van den gendarme tot spoed aangespoord. De middag bleekte, toen Cosma doodmoe in Flo rita aankwam. De gendarme overhandigde den post- commandant het bevel tot voorleiding van den boer. De commandant streek over zijn ruigen knevel en bestudeerde het papier met een boos gezicht. „De reden voor de arrestatie staat er niet in. Wie weet, wat hij op zijn kerfstok heeft! 't Kan wel een deserteur zijn of een samenzweerder misschien allebei." Hij schreeuwde tegen den gendarme van den eer sten post: „En zoo'n gevaarlijk sujet breng je onge boeid hier! Onvergefelijke stommiteit! Dat zou hier nooit gebeuren. Stop dien schurk in een cel tot mor genochtend!" Twee soldaten traden naar voren en grepen den boer. Hij verhief onwillekeurig zijn armen, en voor die beweging kreeg hij eenige klappen op zijn hoofd. Hij werd bij de armen gegrepen en meegetrokken naar een cel, en daar werd hij in geworpen. Toen de deur dichtging stond hij op. De zoldering was eenige centimeters lager dan zijn hoofd; hij kon onmogelijk rechtop staan. Er stond geen enkel meu bel in het hok. Moe van zijn reis en pijnlijk van de klappen ging Cosma op den kalen steenen vloer liggen en viel hij in slaap. 's Morgens vroeg werd hij gewekt door de punt van een schoen. Hij trachtte op te krabbelen, en kreeg den schoen weer in zijn ribben. „Sta op, bommenwerper! Je hebt genoeg geslapen." Hij kwam op handen en knieën, maar een nieuwe schop sloeg hem om. Eindelijk was hij overeind. Twee gendarmes grepen hem. Zijn handen werden achter zijn rug gewrongen en hij voelde metaal in zijn polsen snijden. De marsch was nog grooter marteling dan den vorigen dag. Zijn lichaam deed overal pijn, een ont bijt had hij niet gekregen, de zon brandde en de weg was droog. De velden langs den weg schemer den en de huisjes dansten voor zijn oogen. Door de pijn schaamde hij zich niet eens meer, als er menschen bleven staan om naar hem te kijken. Hij had geen besef van tijd of plaats meer. Het leek, of hij jaren geloopen had. Hij struikelde. Hij kreeg een schop. Onder de middagrust deed de gendarme zijn boeien zoolang af. Cosma rekte zijn armen. Die vrijheid deed goed. Er daagde iets in de diepte van zijn boersche brein. Hij moest zien te ontsnappen! Hij keek rond. De gendarme was bezig zijn broekspijpen beter in zijn laarzen te stoppen. Nu had hij een kans Zijn hersens, door hitte en pijn verwrongen, waar schuwden hem niet. De gendarme waarschuwde wel. Tegelijk richtte hij zijn geweer. Om het voorge schreven schot ui de lucht dacht hij niet hij mikte. De boer, Mihai Cosma, strompelde, rolde tweemaal om en lag toen stil. Twee maanden later kwam op 't hoofdkwartier een rapport binnen. Er stond in, dat de gevangene Mihai Cosma, gearresteerd op order van 't hoofd kwartier, bij een poging tot ontsnapping dood was geschoten. Het origineele bevelschrift was bijgevoegd. De bevelvoerende officier keek het bevelschrift in. Mihai Cosma? Waar bad hij dien voor willen heb ben? Deserteur? Kon 't zich niet herinneren. Enfin, de adjudant zou 't wel weten. „Luitenant! Waar moesten we iemand voor heb ben, die Mihai Cosma heette?" De commandant trommelde op zijn bureau; 't was lunchtijd, hij was ongeduldig. De luitenant trok een kaart uit. „Nu?" snauwde de majoor. „Staat er niet op, majoor." „Waarom zet je de reden er niet bij?" „Doen we nooit, majoor. Is zoo'n werk. 't Gaat ze trouwens niets aan, waar we iemand voor noodig hebben." De hals van den majoor werd paars. „Als u de regels had gevolgd en er de reden bij had gezet, hadden we nu die soesah niet," stoof hij op. „Kijk uw notities na over den dag, dat de order is uitgegeven." De luitenant sloeg een boek open en zocht een bladzijde. Zijn vinger ging er langs, tot hij de aan- teekening vond. Hij keek op naar den majoor. De luitenant zei langzaam: „Mihai Cosma. we moesten de voornamen van zijn vader weten, om in 't. archief in te vullen." MOOI NEDERLAND - HET ST. JORIS- GEBOUW TE MIDDELBURG

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 5