HET SPOOKT OP
,WINDENHOEK
Kj*.
j*Tonsens!" daverde de basstem van oom
Dagobert door de groote ridderzaal. „Nonsens!
Ik wilde je wijzer. Ada! Ieder jaar tijdens de
familiereünie op dit verwenschte, tochtige kasteel
begin je te zaniken en te zenren en de mensclien
bang te maken met je hysterische praatjes over
spoken, geesten en bovennatuurlijke machten. Ik
snap werkelijk niet, hoe je als volwassen mensch
zoo kinderachtig kunt zijn. De romantiek van dit
onbewoonbare krot speelt je toch hoop ik geen par
ten '1 Wees toch verstandig, mensch, en stel je niet
zoo aan! Ik voor mij althans" en oom Dagobert
streek krijgshaftig door zijn vervaar
lijke generaalssnor „ik voor mij
althans geloof enkel, dat het vleesch
beter is dan de.
Pang!!! Op dat moment vloog er
met een harden zwaai een deur open.
Oom Dagobert's oogen werden groo-
ter; hij zweeg plots en bleef met wijd
open mond naar de deur kijken.
In de klamme stilte, die volgde
in deze groote ridderzaal, hoorde
men het naargeestige, gierende, kla
gende gehuil van den -wand om het
kasteel en het angstige zwiepen der po
pulieren langs de slotgracht. De familie
was gezeten rond de groote schouw,
waarin de gele vlammen van een knappend hout
vuur hoog oplaaiden, en onwillekeurig draaide men
zich om in de richting van de deur, die met zoo'n
plotselingen smak was opengevlogen. Niemand ver
roerde zich, men hield den adem in. Na eenigen tijd
echter groeide de overtuiging, dat slechts de wind
oorzaak van het intermezzo was geweest. Men had
dit echter kunnen weten, daar de wind even hard
woei in het kasteel zelf als in de bijna onbewoonde
streek, waar ridder Dagobert, stamhouder van het
geslacht van Zwaperen, in de dertiende eeuw zijn
trotsche woning had laten optrekken.
Het kasteel was geslachten lang van vader op zoon
overgegaan, en ten slotte had de zonderlinge oom
Richard, die 25 jaar geleden nog de rechtmatige
eigenaar van het slot was geweest, in zijn testament
als zijn laatsten wil te kennen gegeven, dat 't kasteel
na zijn dood onbewoond zou blijven, en slechts twee
door hem bepaalde weken van het jaar door al zijn
erfgenamen zou worden bezocht, om zoodoende
den band tusschen de van Zwaperens nóg hechter te
maken, dan deze reeds gedurende zes eeuwen ge
weest was.
Hoewel de vreemde, beenige zonderling, die oom
Richard had geheeten, bij zijn leven nooit sporen van
familieziekte had getoond - hij was menschen-
schuw eerbiedigde men toch zijn wensch, hiertoe
gebracht door nog andere overwegingen dan louter
piëteit hij was zeer gefortuneerd. Maar men ver
wenschte vaak in stilte dezen bizarren wensch van
den vermogenden oom in ruste, men zag tegen het
verblijf op „Windenlioek" op als tegen een tijdelijke
hechtenis, hoewel de neven en nichten, tantes en
ooms, zoo rijkelijk met 's werelds goed door Richard
begiftigd, dat hij met ziekelijke gierigheid voor hen
had vergaard, onder leiding van oom Dagobert en
zijn zuster Ada altoos de weken van gedwongen sa
menzijn zoo gezellig mogelijk trachtten te maken.
Doch „Windenlioek" was geen omgeving voor ge
zelligheid. Het was, alsof alles zich daartegen ver
zette, alsof fluisterstemmen zuchtten in de donkere,
bespinnewebde nissen. Men durfde niet goed alleen
door de donkere gangen te loojfen, elk oogenblik was
het, of er onzichtbare,
koude gedaanten achter je
zweefden.'sNachts kraak
ten de trappen, piepten
de scharnieren, barstten
de vermolmde meubels, en
de wind huilde '11 spook
achtig lied langs de mos-
's nachts not/ rond
waarde rond zijn slot.
JJ
begroeide, brokkelige steenen van oom Richard's
nalatenschap, 's Nachts lagen de tantes en nichten
wel eens zachtjes te huilen van angst en akeligheid,
en ook de neven en ooms prefereerden hotelkamers,
kwamen na veertien dagen altijd zenuwachtiger weer
in hun werk, dan ze waren weggegaan. „Het spookt
op „Windenhoek"," zeiden de boeren in den omtrek,
en het verhaal ging, dat ridder Dagobert I, die zoo
veel eeuwen geleden zijn kasteel smadelijk moest
verlaten, 's nachts nog rondwaarde rond zijn slot,
en aan ruiten en deuren klopte.
Dit was oorzaak van een zeer onvoldoende nacht
rust van de familie van Zwaperen. Slechts oom
Dagobert vertelde, dat hij iederen nacht snurkte als
een os.
Ook dien avond wenschte men elkander goeden
nacht, ervan overtuigd, dat men
phrases sprak. Neef Willem bleef het
langst van allen in de ridderzaal
hij was de moedigste van de jongeren
en keek aandachtig naar de con-
terfeitsels zijner raderen, die somber,
zwijgend, laatdunkend naar hem
neerkeken van hun eeuwenoude plaats
je aan de witgepleisterde muren. Rid
der Dagobert I, barsch, ruw, meedoo-
genloos in een grauwen, heldhaftigen
maliënkolder, naast hem zijn gemalin
Ada I, gedwee, eenigszins schuw blik
kend van op zij naar haar strengen
heer; Jan de Sterke, ridder van
ZwaperenWillem de Trotsche, ridder
van Zwaperen; Philip de Zachte, ridder van
Zwaperen; en zoo een heele lange rij, die
gesloten werd door liet groote portret, van oom
Richard. Voor dit laatste portret bleef de jonge
nazaat van het roemruchte geslacht staan. „Oom
Richard...." mompelde hij zacht voor zich heen,
„wat zou die ouwe idioot met die reünies bedoeld
hebben D'r zit vast, wat achter', want hij was uitge
slapen genoeg, die ouwe geldwolf.
En toen rende neef, wild van angst, met een wer
velwindvaart de trappen op, want het was net
en heusch geen verbeelding of de
oogen van oom Richard vonken had
den geschoten
bewoog zich voor
zijn ram en 'n gedaan te.
Tik.
tik.
tik.
tik.
tik
tik.
En toen rende neef, wild
van angst, de trappen op.
M
tik. tik.
tik. tik
tik. tik.
Oom Dagobert placht, als liij in het
slot van zijn grooten naamgenoot als
een os te snurken lag, zijn persoon,
met inbegrip van hoofd en gelaat, on
der de dekens te verbergen. Dit had
hij zich om verschillende redenen aan
gewend, waarvan er één was, dat het
geweldig tochtte in zijn kamer.
Tik. tik. tiktik.
Oom Dagobert schrikte plotseling wakker uit
zijn ossenslaap, gewekt door een regelmatig tikken
tegen zijn raam. Hij bleef met groote angstoogen on
der de dekens voor zich uitstaren.
Tiktiktiktiktiktik
dreinend, zachtjes, plagerig bijna, en een beetje
klagend zelfs klonk het. Na eenigen tijd werd het
tikken heftiger en gebiedender, tik.... tiktik
telkens drie maal.
Het klamme angstzweet brak hem uit. Kort ge
leden had oom Dagobert een griezelroman gelezen,
Waarin klopgeesten een groote rol hadden gespeeld.
Een en ander werd door oom met elkaar in verband
gebracht, terwijl ook het verhaal van de boerenbe
volking door zijn hoofd spookte.
Tiktiktiktiktiktik
Dat was zijn straf! Had hij vanavond niet nog zoo
snoevend beweerd: Ik voor mij althans geloof enkel,
dat het vleesch beter is dan detiktik
tiktik.... tik.... tiktik.... tik....
tik.
De geest van Dagobert I, ridder van Zwaperen
was gekomen, om zich te wreken! Om hem, zijn ver
waten nakomeling te straffen! De wraak der fan
tomen!!! De mensch mocht niet oordeelen over wat
boven den mensch, boven de wereld, boven de na
tuur ging!!! Dagobert I was gekomen!!! De geest
van Dagobert. I, die geen rust had kunnen vinden.
die langs het slot rond
waarde en zijn kasteel op-
eisehte
Het getik hield op.
Oom Dagobert ging 11a, of
hij durfde te zuchten van
verlichting. Zulks geschied
de. Den hemel zij dank
het getik was weg. De wind
bulderde 0111 het kasteel,
rammelde verwoed aan de
ruiten. Tik. tik.
tiktiktik
tik. Daar was het weer.
Toen was het even, of
oom Dagobert's hart voor
eeuwig zou blijven stil
staan. Er barstte namelijk
iets in de oude, mahonie-'
houten kast met vandalis
tisch gekraak. Verweg miauwde een kat. klagend
en menselielijk.
Tiktiktiktiktiktik
Doodstil lag oom Dagobert te baden in zweet. Zijn
hart dreunde als een moker, het geluid bonkte door
in de veeren van het bed. Toen vermande hij zich.
Hij zon zich oprichten. Beter de verschrikkelijke
waarheid te zien, beter te weten, dan deze angst
en onzekerheid, die waanzinnig maakten.
Koud en tegelijk warm van zweet richtte hij zich,
eerst behoedzaam, toen met een plotselingen ruk,
oj> in bed. Wat hij zag was in een woord verschrik
kelijk. Tegen den donkeren, sterrenloozen hemel, in
het zeer schaarsche licht van een heel kleine maan
bewoog zich voor zijn ramen een gedaante, zóó
vormeloos, zóó angstaanjagend, zóó weinig aardsch,
zóó luguber, en tikte zóó heftig en gebiedend aan de
ruiten, dat het een moment was. of ooms spieren
zouden breken van spanning.
Toen slaakte liij een wilden, haast dierlijken angst
kreet, en verborg zich met enorme vaart onder de
dekens.
Na eenige oogen blikken hoorde hij behalve het
tikken tegen zijn raam ook nog een
kloppen op de deur. „Daag!" hoorde
hij zachtjes daarbij roepen. Daar oom
ervan overtuigd was, dat deze afkor
ting van den trotschen naam Dagobert
in bovennatuurlijke kringen niet ge
bruikelijk was, verstoutte hij zich,
een benauwd „binnen" voort te bren-
Oom Dagobert schrikte
plotseling wakker wit zijn
ossenslaap.
Het was tante Ada, die in de kamer
naast die van oom Dagobert sliep en
met haar vrouwelijke intuïtie gevoeld
had, dat de dierlijke kreet uit de slaap
kamer van haar broeder afkomstig
moest zijn.
Toen zij tot den vormeloozen hoop
mensch onder de dekens de vraag richtte, waarom
hij op dit middernachtelijk uur zoo de aandacht
op zich vestigde, kreeg ze het kreunend, als een be
vel toegebeten antwoord: „Hoor!"
Tiktiktiktiktiktik
Tante Ada bleef even staan. Toen stapte ze resoluut
naar de openslaande balkondeuren en opende ze.
„Oom Dagobert laat
zich verontschuldigen," zei
tante Ada den volgenden
morgen aan het ontbijt
tot de familie, „hij heeft
wat hoofdpijn en blijft
vandaag liever op zijn
kamer."
Boven lag oom Dago
bert met veertig graden
koorts, koude eompressen
op zijn hoofil en ijswat.er
naast zich naar het balkon
te staren, waar een door
Hubert, den concierge, voor
hem gewasschen overhemd te drogen hing, en
waarvan de manchetknoopjes, omdat de wind zoo
te keer was gegaan, af en toe tegen zijn raam
hadden getikt: tiktiktikMaar dat
zei tante Ada niet. Zij was een tactvolle vrouw.
SIEGFRIED ODEWALD.
Toen zij tot den vornte-
looeen hoop mensch on
der de dekens de vraag
richtte