roode rusland
s
..KT 2.V
Het avontuurlijke en romantische teven van
een Britschen spion in het
De geschiedenis van
DOOR
SIR PAUL DUKES
NEGENDE HOOFDSTUK
22
Vreemd verschijnsel
Nog slechts eren te voren
had beweging in dat sla
pende woud me ondenk
baar geleken. Maar nu,
in de spanning aller zenuwen, sche
nen alle boomen en struiken te be
wegen en te schuiven. Maar o zoo
stil, onmerkbaar en geniepig! Iedere heester wist
precieswanneer je naar hem keek, en hield zich
dan doodstil, maar zoodra je blik iets afdwaalder
verplaatste zich 'n tak o zoo'n beetje! be
woog zich 'n twijgkromp 'n boschje, huiverde
een loof partij het was, alsof er achter alles iets
school, om het te. verroerenermee te spelen, en
ons te sarren met bedrog!
Maar het was niet werkelijk zoo. Het bosch
stond stil in een liefelijke zachte stilheid.
De donkere boomen, als schildwachten, ston
den in sombere rij aan weerszijden van de laan
geschaard. Rondom, boven, beneden, overal was
stilte de mooie, geheimzinnige winterstilte van liet
slapende noordelijke woud.
Met een sprong als van een visc-h schoot mijn
metgezel opeens weg uit onze schuilplaats, hij boog
zich diep neer en met twee stappen was hij de
open ruimte over, waarna hij in het struikgewas
aan den overkant verdween. Ik volgde, met een
snellen blik naar links en rechts, toen ik de lijn
overschreed, maar niets ziende dan twee donkere
muren van hooge boomen aan weerskanten, ge
scheiden doorliet grijze tapijt van sneeuw. Nog een
stap, en ook ik was in Rusland, in de verborgenheid
van dicht gewas.
Ik vond mijn gids in de sneeuw zittende en zijn
skiriemen aangespend.
„Als we nu de volgende kwartmijl niemand
tegenkomen, zijn we veilig tot 't licht
wordt," fluisterde hij.
„En onze skisporen?" vroeg ik. „Kunnen
ze die niet volgen
„Den weg, dien wij gaan, volgt niemand."
De volgende kwartmijl liep door '11 woest
gebied langs de grens. We kwamen met
moeite vooruit, want het lagere gewas
belemmerde ons zeer en we moesten diep
bukken onder neerhangende takken. Onge
veer om de twintig passen bleven wc staan
om te luisterendoch slechts naar de
stilte.
Eindelijk meende ik den oever van een
meer voor me te zien. Mijn tochtgenoot ver
telde me, dat het een moeras was dat
moesten we oversteken, in zuidelijke rich
ting. Nu leek het, of we op gladde baan
waren gekomen na moeilijk geklirn over
rotsen. Mijn gids zweefde voort met zoo
groote snelheid, dat ik hem niet bij kon
houden, hoewel ik gebruik maakte van zijn
sporen. Toen ik liet open vlak over was. zag
ik hem al lang niet meer. Hij hield dus
niet van open ruimten, al had lüj gezegd,
dat niemand ons volgen zou!
Weer drongen wij diep het bosch in. De
grond begon hier te golven, en het was
moeilijk voortkomen tusschen de lage den
nen door. ik werd zoo moe, dat ik er naar
snakte me in mijn volle lengte in de sneeuw uit
te strekken. Maar we moesten 011s dorp halen, voor
t dag werd, dus wou mijn gids van geen rust weten.
loen wij nog een groot moeras waren overgestoken
en ongeveer vier uur een weg hadden gezocht door
bosch zonder paden vermoedde ik, aan de aarzeling,
waarmee mijn tochtgenoot telkens de richting aan
gaf, dat hij verdwaald was. Toen ik hem er naar
vroeg, gaf hij 't ronduit toe, eri zijn bezorgdheid
trachtte hij evenmin te verbergen. Er zat echter
niets anders voor 011s op dan strak zuidwaarts
koers te houden, geleid door de poolster.
De eerste strepen van den dageraad verschenen
flauwtjes aan den hemel. We kwamen op een open
spoor uit, en mijn gids meende dat te herkennen,
dus volgden we het, op gevaar af, een vroeg uitge
trokken patrouille te treffen.
nuten. Zo
voormalig chef van tien 'i
Britschen geheimen dienst 1
in Sovjet-Ruslantl j
"«A-'X/W/V-Wa/Vx/Vv/VvA^/Vv/W/WX/'Ö
lijkt' richting. Nu waren we er gauw, zei de Fin
nog maar een mijl.
Ik kwam nu zoo slecht vooruit, dat mijn gids
herhaaldelijk een groot stuk voor kwam. We legden
een mijl af maar vonden nog geen spoor van 'n dorp
of open land. Eindelijk zag ik den Fin in 't geheel
niet meer, en worstelde ik in zijn sporen verder.
Het grijze licht werd breeder en klaarder ik
kon al heel goed zien, al was de zon nog niet op,
toen ik aan de grens van het bosch kwam. Daar zat
raljn gids aan den oever van een stroomend wa
tertje. Over een breede wei buiten het bosch wees
hij naar een groep hutjes aan de helling van een
heuvel.
„Daar wonen de Rooden," zei hij. „Om acht
uur komen ze buiten. We zijn een mijl te ver het
land in terecht gekomenmaar volg me, dan zijn
we er zoo."
Gedurende zijn omzwervingen door de Sovjet-Unie ontsnapte Paul
Dukes, de schrijver van onze interessante vervolgserie, meermalen
aan zijn vervolgers door zich te kleeden in hei uniform, van het
roode leger. Op onze foto ziet men een groep soldaten van het roode
leger Inj n tank, veroverd op den Wit-Itussischen generaal Wrongel,
die een poging waagde de Sovjet-regeering omver té werpen. De tank-
behoorde tot 'n aantal strijdwagens, dat door Engeland Ier beschik
king van het witte leger was igesteld.
Toen sloegen we langs een zijpaadje af in ooste-
11 ij stond op en deed zijn ski's aan. Ik vroeg 111e
af, hoe hij het riviertje over wou komen, dat door
een geul van ongeveer een meter breedte stroomde
Hij nam een korten aanloop, drukte zijn stokken
stijf neer in den oever en hief zich met al zijn kracht
over de beek. Hij kwam goed neer op de sneeuw aan
den overkant, liep snel ile weide over en verdween
in het struikgewas.
Door het springen had hij echter een deel van
de sneeutvbank losgewerkt, en daardoor de kloof
breeder gemaakt. Ik was grooter en zwaarder dan
liij, en minder licht gekleed, zoodat mijn poging,
om zijn toer na te volgen, een noodlottigen afloop
had. Ik kwam de beek niet over, mijn ski's gleden
niet op de sneeuw aan den overkant neer, maar
botsten tegen de oeverhelling, en ik tuimelde in
't water, 't Was een wonder, dat de ski's geen van
tweeën braken. Ik maakte ze los," gooide ze aan
wal en begon uit het wa
ter te krabbelen.
Ik heb nog nooit van
mijn leven zoo'n hulpe
loos wezen gezien als ik
wa s die eerst volgende mi-
lastig lijkt 't niet, '11 oever
te beklimmen, die niet hooger reikt
dan tot je schouder. Maar iedere greep
had slechts tot gevolg, dat er een sneeuwlawine
op me neerkwam! Ik vond geen steunpunt voor
mijn voeten, en eerst toen ik de diepe sneeuw
had weggegraven kon ik ine omhoog trekken
met behulp van oen paar struiken.
Mismoedig bekeek ik mezelf, toen ik aan wal was.
Van mijn voeten tot mijn middel was ik één massa
gekoekt ijs. De plakken ijs aan mijn overjas sloegen
zwaar tegen de ijskolommen rondom mijn kap
laarzen. Ik ging zitten om de ski's en mijn schoen
zolen af te krabben. Ik was doodop. Mijn vingers
waren baast niet meer te bewegen. Mijn jas drukte
me zwaar. Ik voelde neiging om me neer te laten
vallen in het zachte sneeuwbed en me over te geven
aan dien ruilden vorstslaap, waaruit de bevroren
reiziger niet meer ontwaakt. En misschien was ik
er toe gekomen, als de opklarende hemel, de op-
kleurende boschjes en takken, de kristallijnen lucht
mij geen geheimzinnige boodschap van leven, dus
van hoop hadden toegesproken.
Maar hoe ik er in slaagde, die laatste drie mijlen
af te leggen naar het dorp, waarheen mijn gids mij
was voorgegaan, weet ik niet. Het moet' het aller
zwaarste stuk geweest zijn, maar dat vond ik het
toch niet, geloof ik. Waarschijnlijk gaf ik den
moed en alle voorzichtigheid op, meende ik, dat ik
tóch gezien zou worden, als ik met mijn donkere
kleeren tegen do witte helling opkroop, en ploeterde,
ik werktuiglijk maar voort, tot ik een schot of
een bevelendon kreet zou hooren. Of misschien werd
ik. zelfs in die benauwing en onverschilligheid voor
mijn lot, geboeid door de glorie van een
wonderen winterschen zonsopgang. Want ik
herinner me, hoe de zon het waagde over
den horizon te gluren, en 'n rooden toover-
mantel over de heuvels wierp. Eerst wer
den de toppen geraakt, de lichte blos
kroop langzaam, de hellingen af, veranderde
alle schaduw in lichtblauw, tot eindelijk de
zon triomfantelijk in den hemel stond en
de heele wereld lachte. E11 ook ik lachte!
De huisjes der Rooden had ik ver achter
111e. .Meer dan één heuvel en dal was ik
gepasseerd, meer dan één boer was ik tegen
gekomen wat keken ze me vreemd aan!
"ór ik aan den voet van den heuvel
stond, die liet gezochte dorpje op zijn top
droeg. Eindelijk was de tocht volbracht,
begreep ikdaarboven hielden de voetspo
ren van mijn gids op. Hij was zonder ski's
het ruwe pad langs geloopen. Maar welke
woning was hij binnengegaan?
Ik besloot, toelating te verzoeken in een
dei eerste hutten. Ze leken allemaal op
elkaar, lage gebouwtjes van hout en leem,
niet een vooruitstekende portiek, en twee
vierkante raampjes in de helft, waarin het
gezin woonde, maar zonder raampjes in de
andere helft, die schuur of stal was. De
boeren waren goedhartige menschen. be
dacht ik, en er waren weinig bolsjewieken
onder hen. Dus ik trad op het eerste het beste
huisje toe, zette mijn ski's tegen den muur, klopte
zacht aan en ging binnen.
Oom Igor
Ik bevond mij in een ruim vertrek. I11 een hoek
stond een groote betegelde kachel, altijd het meest
in 't oog looponde voorwerp in een boerenwoning.
Bij den achterwand stond een ledikant, waarop
een oude vrouw lag. De vloer lag vol ruwe stro
matrassen. I wee groote zoons, een meisje van tien
en twee meisjes van achttien en negentien hadden
zich juist aangekleed. Eén barer stond 't haar op
te maken voor een stuk spiegel.
In een anderen hoek stond een tafel meteen
olielamp er boven. Het kastje met. ikonen achter de
4»^
a s