tafel bewees, dat de bewoners Russen waren, al waren de meeste mensehen in die streek van Finsche afkomst. Links van de deur stond een ledikant met opgeslagen dekens en bontjassen, alsof er pas iemand van op was gestaan. Tot mijn verwondering zag ik een oud harmonium staan, een zeldzaam verschijnsel in een dorpshut, want de muzikale talenten van den boer plegen zich te beperken tot de harmonica, de gitaar, de balalaika en de stem. „Goeden morgen,'" zei ik verontschuldigend. Toen wendde ik mij naar de ikonen, en buigend maakte ik het kruisteeken. „Mag ik alstublieft een oogen blikje zitten? Ik ben doodmoe." Allen zwegen, ongetwijfeld vol wantrouwen. Het kleine meisje stond me met groote oogen aan te staren. Ik ging bij de kachel zitten en dacht na wat ik verder zou doen. Er kwam een stoere, ruige boer van een jaar of vijftig binnen. Zijn lange haar was doorschoten met grijs. Zijn holle oogen schitterden. Er lag iets strengs in zijn rimpelige gezicht, en toch stond het niet onvriendelijk, maar hij lachte zelden. De oude vrouw zei, dat ik binnen was gekomen om uit te rusten. Hij knikte kortaf. Ik gaf naderen uitleg. Ik was met nog iemand er op uit geweest, om proviand te koopen, zei ik, maar we waren verdwaald. Ik was in een beek gevallen. Ik zou aanstonds mijn vriend op gaan zoeken, maar vroeg permissie, eerst een beetje te mogen ontdooien. De boer luisterde, maar gaf geen blijk van belang stelling. Hij ging zich wasschen en lette niet meer op mij. Hij nam een mondvol water uit een kruik, boog zich over een emmer, liet het water uit zijn mond in den beker van zijn handen loopen en bewreef zijn gezicht en hals. 't Was zeker warmer zoo. Toen hij klaar was, vroeg ik om een beetje melk en op een teeken van den ouden man haalde een der jongens wat in een tinnen kroes. „Er is haast geen melk te krijgen tegenwoordig." bromde de boer, en hij ging door met zijn werk. De jongens trokken hun jassen aan en gingen heen. de meisjes ruimden de matrassen weg en zetten de samowar. Ik genoot, toen ik de oude vrouw aanstalten zag maken om het stel aan te steken. Mijn beenen waren aan 't ontdooien, er ontstonden plasjes water op den vloer, en een der jongens, die weer binnen was gekomen, hielp me mijn laarzen uittrekken. Dat was een pijnlijk werkje. Mijn beide voeten waren gedeeltelijk bevroren. Eindelijk kookte de samowar en werd ik aan tafel genood voor een kom thee. Het was geen echte thee, de smaak leek er niet op, maar op 't pakje stond „thee". De maaltijd bestond uit zwart brood en zoute haringen. De haringen liet ik liggen. „We hebben niet veel brood," zei de boer veel- beteekenend, terwijl hij me een klein stuk voorlegde. Terwijl we aan tafel zaten, kwam mijn gids binnen hij had me 't heeledorp door gezocht. Ik wou hem waarschuwen, voorzichtig te zijn en hetzelfde verhaal op te disschen als ik, maar hij maakte een geruststellend handgebaar, hoeft hier nergens bang voor te zijn," zei hij. Hij bleek mijn moezjik goed te kennen. Hij nam hem apart en fluisterde hem iets in. Wat zei hij* De boer keerde zich om en keek mij opmerkzaam aan, nu met onmiskenbare belangstelling. Zijn oogen schit terden, alsof hij opeens zeer tevreden was. Hij kwam naar me toe. „Wilt u nog een beetje melk?" vroeg hij vriendelijk, en hij ging het zelf halen. Ik vroeg, wie er harmonium speelde. Met grappige bescheidenheid sloeg de boer zijn oogen neer. Maar het kleine meisje wees naar hem en zei vlug, dat diedoesjka (grootvader) de kunstenaar was. „Ik hoor graag muziek," zei ik. „Zoudt u straks iets willen spelen?" Waarom was alles plotseling anders, waren wan trouwen en vrees verdwenen? Want zoo was het, dat voelde ik. Mijn gids had blijkbaar de belang stelling van den moezjik voor mij opgewekt (zou hij verteld hebben, wie ik was?), maar met mijn vraag had ik zijn gevoeligste plek geraakt: muziek! Oom Igor (zooals ik hem noemde) ging dus zenuw achtig en met treffende bescheidenheid voor het oude harmonium zitten. Zijn oogen tuurden in een ver scheurd en beduimeld IJuitsch gezangeoboek, dat hij in Petrograd op de markt had gekocht, naar hij zei. Zijn dikke hoornachtige vingers, met zwarte nagels, strompelden onhandig over de toetsen; hij speelde alleen de bovenste noten, met een vinger van de linkerhand in octaaf verdubbeld. Hij trad de pedalen, alsof hij de maat sloeg, en onder 't spelen vertrok zijn gezicht en stokte zijn adem. Do muziek Als soldaat van hel roode leger kreeg Paul Dukes het identiteitsbewijs, dat wij hiernaast afdrukken. Het document is voorzien van een portret van den Engel- schen spionnage-leider in de uniform van het leger der Sovjet-republieken. pp. <t>. cr. - SrfiMOfSHJlbbbu ijï-m gaf hem vergetelheid van al het andere. Het oude slechte harmonium was zijn kostbaarste, bezitting hier op aardeof 't was iets bovenaardseh voor hem. „Wilt u dat ik ook eens iets speel?" vroeg ik, toen hij ophield. Hij stond verlegen op en glimlachte nog verlegener. toen ik hem een compli ment maakte voor zijn prestatie. Ik nam zijn plaats in en speelde een paar gezangen en andere eenvoudige melodieën. Geboeid volgde bij de wisselende harmonie. Hij boog zich over het instrument en zijn oogen hingen aan de mijne. Alle barschheid was geweken van zijn gezicht, en er zweemde een lachje om zijn lippen. In zijn oogen zag ik een groote diepte van blauw. „Ga zitten, zoontje," zei hij herhaaldelijk daarna tegen me, „en speel nog iets." Tegen het middaguur ging ik op het bed van oom Igor liggen en ik sliep. Om drie uur werd ik gewekt voor het middagmaal, dat bestond uit een groote kom zure koolsoep; we aten met gladgeschuurde houten lepels, die we om de beurt in de kom doopten. Uit een zak. in een hoek verborgen, haalde oom Igor een groot brood te voorschijn. Hij sneed er een flink stuk af en legde het voor me. „Eet maar zooveel je wilt, mijn zoon," zei hij. Hij vertelde me al zijn leed dat hij gebrand merkt was als een koelak, een „graaier", een boersjoe (bourgeois), een „kapitalist", omdat hij zich omhoog had gewerkt tot onafhankelijkheid en drie paarden en vijf koeien bezat; dat er vier koeien en twee paarden „in beslag genomen" waren; dat het „Comité der Dorpsarmen" hem de helft van zijn land had ontnomen „Ach. zoontje," riep hij met bitterheid uit, „weet je wat .Rusland noodig heeft? Een meester een meester, die de orde herstelt want zooals nu gaat 't niet nu beweert iedere schurk, dat hij de meester is Dien nacht sliep ik op het wrakke houten ledikant, naast oom Igor. Voor we naar bed gingen, hielden mijn gids en mijn gastheer een lang fluistergesprek, want vroeg in den morgen moesten we verder, naar Petrograd, en er moesten zoodanige maatregelen genomen worden, dat we langs stille wegen naar het dichtstbije station konden rijden, om niet onderweg aangehouden te worden. Ik sliep al haast, toen oom Igor naast me kwam liggen. Wij stonden op, vóór het licht werd en maakten ons gereed tot het vertrek. Het gezelschap bestond uit oom Igor, een van zijn dochters, mijn Finschen gids en mij. Wij reden langs achterwegen en door velden, om den patrouilles uit den weg te blijven. Oom lgor wou zijn dochter een kan melk de stad in laten smok kelen. Wat hij zelf ging doen. wist, ik niet. Dat wou hij me niet vertellen. Het was ontzettend druk op het stationnetje. Op het perron verdrongen de boeren elkaar, met zakken op hun ruggen en kannen melk in pakken verborgen. Mijn Finsche gids reed met de slee naar de boerderij terug, en oom Igor, zijn dochter en ik maakten ons gereed tot vechten om een plaats in den trein. Toen het ons niet lukte, in een derde-klas-coupé te komen door de volte zouden we het daar warmer hebben, dachten we probeerden we 't met een afdeeling tweede klas, die nog niet heelemaal vol bleek te zijn. Er kwamen echter totaal veertien personen in een ruimte, die voor zes was bestemd Tusschen oom Igor en zijn dochter ingeperst zat ik te rillen. De trein werd door roode soldaten door zocht onderweg, en toen bleek, dat de helft der zoo genaamde kannen melk tot den rand toe vol lucifers zat. Daar bestond groot gebrek aan in Rusland. Lucifers waren, gelijk alle huishoudelijke benoodigd- heden, tot gemeenschappelijk bezit gemaakt, en konden dus in beslag worden genomen. Het was een ontzaglijke opschudding, toen de soldaten rond kwamen. Sommige passagiers sprongen uit de ramen yiOCTOBEPEHHE. llpea ZBKTezs caro sctb fleilCTBHTejïiHO BAHKAJ* AAEK- CAHUPBoeHHocjii'xaajii: ABTO-Oraeza YIII-oB apun codCTBeHHctpytiHaz noannct, era, nofiiuiCHUH h npHJiozjemie* nevatz yaocTOBepaerca. 1tiAanpesaeoSs 1M» 7. en vluchtten. Anderen verborgen zich onder den trein, tot de coupé gevisiteerd was, en werden dan door behulpzame, handen door de ramen weer naar binnen getrokken. Kort daarna boog een der andere boeren zich over naar oom Igor en vroeg zacht, naar mij kijkend, of zijn reisgenoot „van ginds" kwam van over de grens, bedoelde hij; oom Igor antwoordde daarop met een fikschen schop, die alles verklaarde, en er werd verder over gezwegen. Ik beleefde een hachelijk moment, toen de trein doorzocht werd. Door alle ongelukken heen had ik het pakje damesschoenen nog weten te behouden. Er waren er, die opstonden, toen de controleurs kwamen, maar ik had geen zak of melkkan bij me, dus ging ik in den hoek op het pakje zitten. Toen de soldaat me beval, weg te gaan, om hem te laten zien, wat er in dien hoek was, schoof ik een plaats op, met schoenen en al, want ik had ze om mijn middel gebonden zoodat beide plaatsen beurtelings leeg leken. Het was een geluk, dat hij me niet verzocht op te staan, want nieuwe schoenen konden alleen „van ginds" komen. Het was dag. toen wij de verspreide bouwsels van t Ökhta-station bereikten. Daar was ik getuige van een zonderling schouwspel. Men poogde den „zakkenlui", dat wil zeggen allen, die ta-sschen of zakken met proviand bij zich hadden, te beletten, de stad in te gaan. Terwijl wij in het gedrang in de treingang stonden te wachten, tot de mensehen vóór ons opschoten, hoorde ik oom Igor en zijn dochter zacht met elkaar praten. „Ik ga er vandoor," fluisterde het meisje. „Goed," zei bij. „We treffen elkaar bij Nadia." Zoodra wij onze voeten op het perron hadden, verdween de dochter van oom Igor onder 't spoor- rijtuig, en ik heb haar daarna niet meer gezien. Aan ieder einde van het perron stond een rij sol daten, om den aanval der reizigers gewapenderhand op te vangen. De menschen vluchtten in alle rich tingen, toen zij uit den trein kwamen, en er ont stond een verwarring, die niet te beschrijven is! De soldaten stormden achter de vluchtelingen aan. grepen een paar stakkers, meest vrouwen, die zich het minst konden verdedigen, en trokken de zakken van hun ruggen. Schril geroep en geschreeuw en gekrijsch sneed door de lucht. Tusschen de rijtui gen en aan den buitenrand van het station stonden de gelukkigen, die ontsnapt waren, wild te wenken tegen de ongelukkigen, die hun weg nog moesten zoeken. „Hierheendezen kant!" gilden zij „Sophia! Maroesia! WarwaraGauw! Maak voort!" De soldaten, geen kans ziende de menigte onder bedwang te krijgen, losten schoten in de lucht, waardoor de paniek nog toenam. De ziedende massa vluchtelingen slingerde hun scheldwoorden en ver- wenschingen toe. Ik zag een vrouw met schuim op haar mond en bloed op haar wangen, met uit puilende angstoogen, woest haar nagels slaan in het gezicht van een pootigeu matroos, die haar tegen den grond hield, terwijl een ander haar zak losmaakte. Hoe ik uit de branding kwam, weet ik niet. maar ik werd eindelijk meegenomen door den voorthollenden stroom van „zakkenlui". de bru* over en de straten in. Eerst een mijl van het station hep de menigte wat zachter, en geleidelijk ver spreidden zich de menschen de zijstraten in, om Vervolg op blz. 26.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 23