t liet reusachtige De lezer weet wel. dat de walvisch het grootste zoogdier is. want hjj is geen kieuwademer, maar een Bij leven en welzijn wordt deze regenwurm néé slangenbabyeen paar me ter lang, maar dan moet hij zich nog heel wat te goed doen aan de melk, die wordt toegediend met behulp van een vulpeninlct - spuit. Na het leggen van 16 eieren is de hoogst ge vaarlijke moeder niet in 't leven gebleven en pro beert trien aldus haar kroost te behouden. longademer, en moet dan ook telkens, zij het maar om de twintig minu ten, boven komen om 'n luchtje te scheppen, an ders zou hij evengoed ver drinken of stikken als u en ik. Maar u staat er niet altijd bij stil. wat zoo'n sinjeur alzoo eten moet om dat kanjer-lichaam fit en vet te houden. Welnu, de baleinenwalvisch nut tigt per doorsneemaaltijd z'n 1200 liter aan zg. plankton, zijnde het 'n Volwassen antiloop ter lengte van den schoen van- haar verzorger Hierbij vergete men niet, hoe de elk. de spiesbok, de gemsbok, de koedoe en andere twee- hoevigen ter grootte van ons edelhert tot de zg. antilopen hoor en. Dit dwergje is afkomtig van de Goudkust. uiterst kleine dierlijk leven, dat in massa's, in muggenwolken om zoo te zeggen, door het zeewater krioelt: zoo'n middagpot zou ruimschoots voldoende zijn voor de koffietafel van 1250 menschen! Nu voorziet zoo'n walvisch nog op vrij goedige manier in zijn onderhoud, ook al richt hij een milliardvoudigen massamoord aan onder het allerkleinste gedierte, maar wat zou hij een wereldverwoester zijn, indien hit eens een wijder keelgat had door een wal visschenkeel gaat hoogstens een harinkje en zin in edeler wild dan in dat plankton- goedje. waarin hij zoomaar hoeft te hap pen. In de maag van een zwaardvisch van 5meter vond men: 13 dolfijnen van elk 2 meter en 14 volwassen zeehonden in den 15den was de gulzigaard blijven steken. Alles is in verhouding, want zoo haalt de zuigeling van den ongeveer 20 meter langen blauwen walvisch de 8 meter; dat is me nog eens een Enakskindjel Jammei genoeg sterven deze lobbesen uit moge de jonge walvisc.hvaartconventie het verde.lgingstempo wat remmen. Men ziet: er zijn nog getallen en gestalten, die ver der grijpen dan de malle verzonnen wezens uit de verouderde vertelsels, 't Is maar wat je gewend bent. Zoo maakte schrijver dezes persoonlijk mee. hoe de menschen op het eiland Malta, waar wegens de transportmoeilijkheden tot 1931 nooit een noemens waardig circus heen gevaren was, uit den circuskoepel wegstormden. hals over kop. kinderen, hoeden, programma's en sigaretten achterlatend, toen de twee, niet eens bar logge, olifanten de manege indrentelden. Er is nog een vervelend procesje uit voortgevloeid, omdat een joggie daarbij onder den voet geloopen werd. zijn broertje verloor, toen ver dwaalde en ten slotte met een flinke griep aan den tegengestelden oever van het eiland teruggevonden werd Onbegrgpelqke en zonderlinge lichaamsbouw 'n Tijdlang huldigde men de opvatting der zg. nuttigheidstheorie, die hierop neerkomt, dat élk dier door de natuur van die ledematen, hetzij grijp armen, hetzij vanghaken, hetzij wapenen of vlerken voorzien is, als nuttig, ja onmisbaar zijn voor den strijd om het dagelijksch bestaan. Zoo hebben de her kauwers nu eenmaal hoorns als afweerapparaattoch zien wij, hoe die onontbeerlijke hoorns dan weer wel en dan weer niet op beide geslachten van antilopen en herten voorkomen, evenals onder onze huisgeiten gehoornde en hoornlooze rassen te vinden zijn. Men kan dus al niet concludeeren, dat hoorns onont - beerlijk zijn, want de soorten met ongehoornde of kortgehoornde wijfjes sterven evenmin uit als de wel aldus doelmatig toegeruste. Dan heeft de ïf t V Ve llet wonderbaarlijke in Het reuzen wild zwijn van Afrika is ook een soortement sprookjesver schijning, dat Itoodkapje' s wolf dik, in de schaduw stelt Overigens wordt dit gevreesd Afrikaansch var ken steeds zeldzamer en zijn die natuurreservaten of „wüdtuinen"waar het nog voorkomt, er zuinig mee en trotsch op. zelfs de eigen soortgenoo- ten. De waarneming met behulp van de heden- daagsche vergrootglazen heeft' aan het licht ge bracht, hoe de mieren dikwijls geplaagd worden door „luizen", om deze parasieten zoo eens te noemen, zoo groot als. half de miergastvrouw zelf! Het gekste is nog, dat de mier, zoodra zij iets lekkers vindt, éérst haar mee-eter, die soms muur vast om baar nek gekron keld zit, volstopt, dan aan de familie-thuis in den mierenhoop denkt en pas het allerlaatst aan zich zelf. Het ontleden van het leven der insecten heeft o.m. op een vruchtbaarheid gewezen, die als bet ware „niet-mooi-meer" is de termieten- koningin, die trouwens honderden malen grooter is dan haar zg. onderdanen onder deze witte mieren, zooals ze wel genoemd worden, legt een ei per seconde, dag in dag uit, jaar in jaar uit; milli- oenen eieren; de bijenkoningin produceert 's zomers eiken dag anderhalf maal haar eigen lichaams gewicht aan eieren

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 31