'N GEZELLIGE TEA-COSY GEHAAKTE HANDSCHOENEN W8m>i %«MKató Als een voornaam onderdeel van een prettig theeuurtje mag zeker een aardige tlieewarmer gelden. Het bijgaand modelletje zal op onze thee tafel de gewensehte fleurige noot brengen. Men haakt het in vier verschillende kleuren wol. Wil men een geheel van lichte tinten, dan kan men nemen een combinatie van zeegroen, geel, wit en steenrood. Wanneer men echter de voorkeur geeft aan donkere tinten, dan kiest men de kleuren mosgroen, terracotta, oker en wit. De omtrek van den theepot is 44 cm., de hoogte 13 cm. Materiaal. Het patroon is buitengewoon geschikt voor het verwerken van restjes wol, die men altijd nog wel in het naaimandje vinden kan. Men gebruikt een haaknaald nr. 31/2. Werkwijze. Men begint met een ronding van 4 lossen, gehaakt met zeegroen. In dezen ring haakt men 14 stokjes. Dan gaat men verder met geel en haakt 21 vasten, telkens afw.': in ieder stokje 1 vaste en in ieder stokje 2 vasten. Hierop haakt men met steenrood 21 stokjes, waarna men met zeegroen 22 vasten tusschen de stokjes haakt. Men gaat nu weer verder met wit en men haakt 22 vasten tusschen de vasten van den vorigen toer. Met geel haakt men weer 22 vasten tusschen de vorige vasten en werkt den bodem af met 22 vasten, met steenrood gehaakt. Men gaat nu weer verder met groen en werkt in de gaatjes tusschen de vasten 5 stokjes, waarbij men telkens 1 vaste overslaat en dus in het geheel 12 stok- jesgroepen krijgt. De volgende toer bestaat eveneens uit 12 groepen- stokjes met groen gehaakt. Deze worden in het middelste stokje van ieder groepje van den vorigen toer gehaakt, waarbij men beide lussen opneemt. Dan volgt weer een toer vasten, in iedere steek één gehaakt met steenrood. Volgende toer: in iedere vaste één stokje, met wit. Nu splitst men het werk voor den tuit. Bij het begin van den toer 2 stokjes overslaan en vervolgens in de rondte vasten haken met geel. De volgende 3 toeren zijn gehaakt in vasten, respectie velijk met groen, steenrood en wit. Nu komt de opening voor het oor aan de beurt. Hiervoor laat men juist tegenover de opening van den tuit 2 vasten vrij. Nu werkt men verder op de helft van het werk en wel vastentoeren, respect. 1 toer steenrood, 1 toer groen en 1 toer geel. Dan werkt men 2 stokjes in iedere opening. Deze stokjes worden langgerekt gehaakt. Nu sluit men bij den tuit het werk weer met een steenrooden vastentoer, dus men haakt nu weer in de rondte. Vervolgens met groen 5 stokjes in één gaatje, dan 5 vasten overslaan, 1 vaste in de 6e vaste en dan weer 5 stokjes in het volgende gaatje. Bij het begin van den toer 3 lossen met geel en ver der gaan, door in het eerste gaatje 5 stokjes te haken, vervolgens 1 vaste, in de opening tusschen het 4e en 5e stokje van de eerste groene stokjesgroep en in dezelfde opening 5 stokjes. Zoo haakt men door tot het einde van den toer. Nu is de opening voor het oor af en we sluiten de rondte dan als volgt3 lossen en in de vasten van den vorigen toer (diepte) 6 stokjes. Vervolgens in de achterste lus van de opening, die tus schen de stokjesgroep en de vaste ligt, weer een stokjes groep, voorafgegaan door 1 vaste, haken. Men krijgt op deze manier een groenen, een geelen, een witten en een steenrooden, nog een witten en ten slotte nog een groenen toer. Men draait nu een koordje van de kleuren die gebruikt zijn, desgewenseht van één kleur, en haakt een pompon netje van vasten ofwel men vervaardigt een dergelijk pomponnetje op de bekende manier tusschen twee rond- gesneden kartonnetjes en haalt dit tusschen den gelen en den witten toer. Hiermede is onze tea-eosy klaar en ze 'zal, naar we hopen, de gezelligheid van uw theeuurtje niet weinig verhoogen. Ter completeering van onze garderobe mag een paar gehaakte handschoenen niet ontbreken. Hier naast vindt men dan ook een dergelijk paar af gebeeld. Materiaal3 bolletjes haakgaren no. 10 en een haaknaald no. 5, 2 strengen groen perlégaren (wasch- eclit!), wat gekleurde zijde voor de bloempjes. Rechterhandschoen. Men zet 90 lossen op en sluit deze tot een ring. Ie toer: 45 maal afw. 1 stokje en 1 losse haken. 2e toer: ook weer afw.: 1 stokje, 1 losse. Het stokje haakt men steeds in het gaatje van de losse van den vorigen toer. 3e toer: 4 maal afw.: 1 stokje en 1 losse, dan nog 1 losse en 1 stokje in hetzelfde gaatje, dan 35 maal afw. 1 losse en 1 stokjedan weer 1 losse en 1 stokje in hetzelfde gaatje. De 11 volgende toeren haakt men steeds de meerdering boven elkaar door 2 maal 1 losse en l stokje in hetzelfde gaatje te haken. 15e toer: 45 maal afw. I losse en 1 stokje tot een ron ding haken. dan 10 lossen ertusschen voorliet vormen van de hand boven den duim. Op deze wijze haakt men dus 50 maal 1 losse en 1 stokje tot men 10 toeren heeft, boven de 10 lossen die we er bij opgeslagen hebben voor den duim. De wijsvinger. 6 maal 1 losse en 1 stokje beginnend op de helft van de hand (dus boven het midden van de 10 lossen van den duim, die men in den 15en toer er bij gehaakt heeft). Nu haakt men 8 lossen erbij voor tusschen de vingers, dan nog 7 maal 1 losse en 1 stokje. Hierop haakt men nu 15 toeren van 17 maal 1 losse en 1 stokje, dan 2 toeren van 2 maal een mindering per toerdit doet men door een gaatje over te slaan. De rest van de steken samenrijgen. Middelvinger. Men begint aan den binnenkant van de hand. 4 maal afw. 1 losse en 1 stokje haken: dan 6 lossen er bij maken boven op de hand. 7 maal 1 losse en 1 stokje en opzij nog 4 maal l losse, 1 stokje op de 8 bijgemaakte lossen, voor den wijsvinger. Wanneer men nu 17 toeren van 18 maal 1 losse, 1 stokje heeft, dan haakt men nog 2 toeren met 2 minderin gen per toer; deze minderingen werkt men door een gaatje over te slaan. De overige steken samen rijgen. Ringvinger. Deze begint men aan den binnenkant van de hand. 4 maal 1 losse, 1 stokje, 6 lossen bijmaken voor tusschen den vinger en den pink. Aan den boven kant 6 maal 1 losse, 1 stokje en opzij nog 3 maal 1 losse, 1 stokje, o]i de 6 bijgemaakte ste ken van den vorigen vinger. Hierop haakt men 15 toeren van 16 maal 1 losse, 1 stokje, dan 2 toeren haken met 2 minderingen per toer; deze minderingen werkt men weer door 1 gaatje over te slaan. De overige steken rijgt men samen. Den pink begint men aan den onderkant, dus 15 maal 1 losse, 1 stokje en 2 maal 1 losse, 1 stokje op de bijgemaakte steken van den ringvinger. Men slaat nog één maal l gaat je over en haakt 11 toeren, daarna nog 2 toeren met 2 minderingen per toer (zieboven).Overige steken samenrijgen. Duim. Dezen begint men boven de laatste meerde ring aan den binnenkant der hand. Men haakt eerst 5 maal 1 losse, 1 stokje (op de 10 bijge maakte steken uit den 15en toer) en krijgt dus in totaal 25 maal 1 losse, 1 stokje. Men mindert nu in de volgende 7 toeren door telkens 1 gaatje over te slaan (boven de 10 bijgemaakte steken van den löen toer). Men haakt op de overige 18 gaatjes nog 10 toeren, dan weer 2 toeren met 2 minderingen per toer (zie boven). Overige steken samenrijgen. De kap. Deze begint men bij den opzetrand op een afstand van 3 gaatjes vanaf den kant (hiervoor eerst den handschoen dubbel leggen) en men haakt in heen- en weergaande toeren, daar aan den onderkant een split in den handschoen gehaakt wordt. Men haakt 80 stokjes, in ieder gaatje 2. Zoodoende blijven er in het midden stokjes over; deze worden straks inge nomen door de afwerking voor de kap. Op deze 80 stokjes haakt men nog een toer. 3e toer: uit den 4en steek en verder uit iederen 8en steek haakt, men 2 stokjes; men krijgt zoodoende 90 stokjes. Hierop haakt men nog 7 toeren. Ten slotte haakt men de kap met 2 toeren stokjes van groen perlégaren (waschecht!) om en hierop borduurt men dan met gekleurde zijde bloempjes. Ter afwerking haalt men door den toer boven de kap een gedraaid koordje. De kap kan men wat opstijven met enkele blaadjes gelatine, die men, na ze in koud water geweekt te hebben, oplost in warm water. De linkerhandschoen is het spiegelbeeld van' den rechter.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 36